Brieven van revolutionairen

Stemmen der vrijheid

Met een voorwoord van Henriëtte Roland Holst


Geschreven: 1934
Bron: Vereniging voor Socialistische Ontwikkeling (voor de afdeling Amsterdam). Door Uitg. De Vlam.
Vertaling: David De Jong Jr.
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, mei 2006


Inhoud

Bericht aan de lezer
Voorwoord door H. Roland Holst
Fragment uit: A. van Collem: ‘Van de Nieuwe Gemeenschap der Mensen’
Karl Marx
M. Bakoenin
Lenin
Leo Trotski
Karl Liebknecht
Rosa Luxemburg
Eugène Léviné
Herman Gorter
Gustav Landauer
Vanzetti
Sacco
Angelico Balabanoff
Aantekeningen

Bericht aan de lezer

Met de uitgave van deze beknopte bloemlezing uit de brieven van voorgangers van het proletariaat meent de afd. Amsterdam van de VVSO een goede bijdrage te geven tot de culturele ontwikkeling van de Nederlandse arbeiders in revolutionairen geest.

Dit boekje wil allerminst aanspraak maken op volledigheid. De aard van een dergelijk werkje en de beperkte ruimte stelden, vanzelfsprekend, hun eisen.

Gekozen zijn alleen brieven en fragmenten van brieven, die geheel voor zich zelf spreken. Mocht daardoor soms veel, wat uit politiek, historisch of biografisch gezichtspunt bekeken, wellicht belangrijker is ontbreken; mist men - zeker niet het minst tot leedwezen van opdrachtgeefster en samensteller - ook de naam van menig andere strijder, die we, beschikten we over grotere ruimte, gaarne in dit bundeltje vertegenwoordigd hadden gezien - we menen dat tegenover het gemis aan volledigheid, de rijke vergoeding staat van de geest van eenheid, die het geheel ademt.

Valt het boekje de ontvangst ten deel welke wij er van verwachten - de prijs is zo laag gesteld dat het binnen aller bereik is - dan hopen we, binnen niet te lange tijd, deze uitgave door een tweede verzameling te laten volgen.

Aan Mevr. H. Roland Holst onze hartelijke dank voor haar bereidwilligheid om het boekje met een enkel woord bij de lezer te willen inleiden.

Het bestuur van de VVSO Amsterdam

Voorwoord

In dit bundeltje zal de lezer een aantal brieven van revolutionaire strijders verenigd vinden. Tezamen vormen zij een grootse symfonie. De diepe bastonen van de verontwaardiging over uitbuiting, onrecht en onderdrukking, wier gegrom vooral in de brieven van Marx, Bakoenin en Liebknecht hoorbaar wordt, huwen zich in die symfonie met de middentonen van Landauers en Balabanoffs redelijke uiteenzettingen en met de hoge jubelklank van Rosa Luxemburgs extatische levensaanvaarding en beleving van de eenheid van het zijn.
Alle mensengeesten en mensenharten, die hier hun eigen geluid doen horen, zijn op één en dezelfde toon gestemd - op de toon van vertrouwen in de mens, vertrouwen in de toekomst van de mensheid. Vandaar de zuiverheid van hun samenklank.

mei 1934
H. Roland Holst


... . “Dit is moed: het leven lief hebben, en de dood rustig onder de ogen zien; het is grijpen naar het ideaal en de werkelijkheid kennen; het is handelen en zich geven aan een grote zaak, zonder te weten welke beloning het diepe heelal voor onze krachtsinspanning bestemt, noch óf het er een beloning voor heeft weggelegd. Dit is moed: de waarheid te zoeken en haar uit te spreken; het is: zich niet onderwerpen aan de wet van de leugen, die voorbijgaat; en niet met onze ziel, met onze mond en onze handen instemmen met onnozele toejuichingen en fanatiek gejouw.”

Jaurès: Rede tot de jeugd


Karl Marx
Een schemerende kamer, tafel, boek,
En kaarsen brandende, en op een stoel,
Donkergebaarde man, die naarstig schrijft;
Naast hem, mansaarde, waar hij weet te zijn,
De kinderen, heengelegd op naakten grond,
Ietwat gedekt met dekens en de Vrouw,
De lieflijke, de hoogbeminde, bleek
En neergejaagd van zorgen, liggen slapende,
En weg - Is ‘t niet, of hij hun adem hoort
De schrijvende, doorheen de beeldenstoet,
Die oprijst uit zijn diepe trotse hart,
Zijn denkend hart, dat wil de mensen op-
Stooten uit alle slavernij naar licht: -
Stil, stil, gij koortsig ademenden,
Weest stil gij in mij jagenden, wat is
Het leed dat uit u klaagt tot mij,
Bij het oneindige, dat uitgaat van
De monden van de tallozen neergetrapt
In de schendplaatsen onzer maatschappij; -
Die hen omsluit, - haar wankelenden bouw,
Haar blinkend dak met goudenen figuren,
En vozen ondergrond, moeras, waarin
Paleizen staan op half vergaan gebint;
Ik zal ze leiden door een hooge hal,
Langs orgel en pilaar, en wijzen aan
Het godsbeeld in de nisse, droef symbool
Voor de vernederden, voor de verkochten;
Ik zal hun ogen zuiver maken, dat
Zij zien doorheen de wierook en het kleed
Des hoogen priesters, en zijn murmeling;
ik zal hun denken lichtend maken, dat
Zij zien de bleke schoonheid van een god,
Genageld aan het dorre kruis, terwijl
Uit hun gewonde lijf het bloed wegstroomt;
Zij zullen ‘t arme, eigen lijf beseffen
Waarin een loonslaaf leeft, die heeft gemaakt
Het huis, den priester, kruishout en den God,
Ik zal ze roepen aan, dat hij, de slaaf,
In stand houdt door zijn slavernij,
Het aardsche en het hemelsche geschieden;
Ik zal hem open maken voor het heil
Het in hem levende, de Arbeidskracht,
Die hemelen vliegt aan, in Aarde daalt,
En het nog ongevormde schenkt gestalte.
Ik zal hem leeren, dat hij een Verkochte
Is, verkocht aan aarde, zee en lucht,
Aan Avond en aan Dag, door zijn loonheer;
Ik zal rondgaan in hem, in brein en pols,
En bloed, en hart, en sidderende nieren,
En die opstandig maken - en zijn oog
De plek aanwijzen, waar zij is te slaan,
Deez’ oude maatschappij, dit vuns gebouw,
In haar gevoeg, totdat zij ommeval
En puin worde ...

Fragment uit: A. van Collem: Van de Nieuwe Gemeenschap der Mensen
[Spelling behouden]


Karl Marx

Er auch ist ein Proletar,
Ihm auch heiszt es: darbe, borge!
Freiligrath

Fragmenten uit de briefwisseling met Friedrich Engels

21 januari 1859

Beste Engels!

Het ongelukkige manuscript is gereed, kan echter niet verstuurd worden aangezien ik geen geld heb voor postzegels om het portvrij te houden en aan te tekenen. Het laatste is nodig, aangezien ik er geen afschrift van heb. Ik moet je derhalve verzoeken mij tot maandag wat geld te sturen (Post Office in Tottenham Court Road, hoek). Wanneer je twee pond sterling sturen kan, zou het zeer welkom zijn, daar ik enige, absoluut niet meer terug te zenden, vorderingen van kleine zakenmensen naar maandag heb verschoven. Je begrijpt dat het mij geenszins aangenaam is, je nu, waar je de wissel aan Freiligrath betaald hebt of betalen moet, weer op het dak te vallen. Maar nood breekt wet. Ik wil volgende week zien - daar ik acht dagen met vakantie ga, met het oog op het voortzetten van het manuscript - ergens aan geld te komen. Ik geloof niet dat ooit onder zulk geldgebrek over ‘het geld’ geschreven is geworden. De meeste schrijvers over dit onderwerp leefden in diepe vrede met het voorwerp van hun onderzoekingen.

Saluut, je K. M.

31 juli 1865

Beste Engels,

Mijn langdurig zwijgen kwam, zoals je misschien vermoed hebt, niet uit de aangenaamste redenen voort. Ik leef al gedurende twee maanden uitsluitend van het pandjeshuis en ben als bedolven onder een opeenhoping van dagelijks ondraaglijker wordende dwingende vorderingen.

... Aanvankelijk wilde ik bij je komen, om de zaak persoonlijk te bespreken. Maar op het ogenblik is elk tijdverlies onoverkomelijk voor me, daar ik mijn werk niet goed onderbreken kan. Ik heb verleden zaterdag het subcomité van de Internationale van mijn vertrek verwittigd, om tenminste eens 14 dagen helemaal vrij en ongestoord te hebben om wat schot in het werk te krijgen.

Ik verzeker je, ik had me liever de duimen laten afhakken dan je deze brief te schrijven. Het is waarachtig verpletterend z’n halve leven lang afhankelijk te blijven. De enige gedachte, die mij daarbij staande houdt, is, dat wij beiden een vennootschap vormen, waarbij ik mijn tijd en mijn deel aan het theoretische van de zaak geef.

Wat nu mijn werk betreft, ik wil je daarover klare wijn schenken. Er zijn nog drie hoofdstukken te schrijven, om het theoretische deel (de drie eerste boeken) af te maken. Dan moet nog het vierde boek, het historisch literaire, geschreven worden, wat mij betrekkelijk gemakkelijk valt aangezien alle vragen in de drie eerste boeken beantwoord zijn. Dit laatste is derhalve meer een herhaling in historische vorm. Ik kan er echter niet toe besluiten, het een of ander weg te sturen, voor ik het in z’n geheel voor mij heb liggen. Welke tekortkomingen ze ook mogen hebben, dit is het voordeel van mijn werken, dat zij een artistieke eenheid vormen, en dat is alleen te bereiken op mijn manier, ze niet te laten drukken voor ze kant en klaar voor me liggen. Bij de methode van Jacob Grimm is dat onmogelijk en is ook overigens geschikter voor geschriften, die niet dialectisch gebouwd zijn...

13 februari 1866

Beste Fred!

... Gisteren werkte ik niet omdat een boosaardige kei van een steenpuist in de linkerzij was doorgebroken. Had ik geld genoeg, dat wil zeggen meer ) - 0 voor mijn gezin, en was mijn boek klaar, dan zou het mij volkomen onverschillig zijn, of ik vandaag of morgen gevild werd, alias crepeerde. Onder de gegeven omstandigheden gaat het echter nog niet.

Wat dat ‘verdomde’ boek aangaat, het staat zo: het zal eind december gereed zijn. Alleen de behandeling van de grondrente, het voorlaatste hoofdstuk, beslaat bijna, in de huidige vorm, een boek. Ik ging overdag naar het museum en schreef ‘s nachts.

De nieuwe landbouwscheikunde in Duitsland, in het bijzonder Liebig en Schönbein, is belangrijker voor deze zaak dan alle economen bij elkaar, aan de andere kant het enorme materiaal dat de Fransen, sinds ik het laatst gewerkt had, over dit punt geleverd hebben, moest door geworsteld worden. Twee jaar geleden besloot ik mijn onderzoekingen over de grondrente. En juist in die tussentijd werd veel, overigens volkomen mijn theorie bevestigend, aan het licht gebracht. Ook de openstelling van Japan (ik lees anders in doorsnee, indien niet voor mijn werk noodzakelijk, nimmer reisbeschrijvingen) was hier van belang. Derhalve het ‘ploegenstelsel’, zoals het door die Engelse fabrieksbloedhonden van 1848 tot 1850 op dezelfde personen werd toegepast, door mij op mezelf toegepast. Ofschoon gereed, is het manuscript, kolossaal van omvang in zijn huidige vorm, niet geschikt om voor iemand anders uitgegeven te worden dan voor mezelf, zelfs niet voor jou.

Ik begon met het overschrijven en de stilering prompt 1 januari, en de zaak liep gesmeerd, daar het mij natuurlijk genoegen deed het kind schoon te likken na zoveel baringsweeën. Maar toen kwam weer de bloedvin er tussen, zodat ik tot nu toe niet verder kan gaan, doch alleen maar grondiger kan aanvullen wat in opzet reeds voltooid was.

Overigens deel ik je inzicht en breng het eerste deel, zodra het gereed is, naar Meiszner. Maar om het af te maken moet ik minstens kunnen ‘zitten’.

Vergeet niet aan Watts te schrijven dat ik nu aan mijn hoofdstuk over de machinerie ben gekomen ...


20 februari 1866

Beste Frits!

Dit maal ging het om mijn huid. Mijn gezin wist niet hoe ernstig de toestand was. Als zich dat tuig nog drie of viermaal in dezelfde vorm herhaalt, ben ik een man des doods. Ik ben ontzaglijk (verbazend) afgevallen en nog verdomd zwak, niet in het hoofd, doch in de lenden en het been. De doktoren hebben volkomen gelijk, de overdreven nachtarbeid is de hoofdoorzaak van deze inzinking. Maar ik kan de heren niet de oorzaken mededelen - wat ook volkomen doelloos was - die mij tot deze buitensporigheid dwingen ...

Het afschuwelijkste vond ik de onderbreking van mijn werk, dat sinds 1 januari, toen mijn leverlijden over was, buitengewoon goed opschoot. Van ‘zitten’ was natuurlijk geen sprake. Het hindert mij nog op het ogenblik. Maar liggend heb ik toch, zij het ook slechts bij kleine tussenpozen overdag, voortgeploeterd. Met het eigenlijke theoretische deel kon ik niet voortgaan, daarvoor was het brein te zwak. Ik heb derhalve het gedeelte over de ‘arbeidsdag’ historisch uitgebreid, wat buiten mijn oorspronkelijk plan lag. Het thans door mij ingevoegde vormt een aanvulling (schetsmatig) op jouw boek van 1865 (wat ik ook in de noot vermeld) en de volle rechtvaardiging van het verschil tussen jouw waardering van de toekomst en haar werkelijkheid. Zodra mijn boek is verschenen, is derhalve de tweede druk van jouw boek noodzakelijk en tegelijkertijd gemakkelijk. Het theoretisch nodige verschaf ik. Wat de verdere historische toevoeging betreft, die je als aanhangsel van je boek moet geven, al het materiaal is zuiver rommel en wetenschappelijk niet te gebruiken, behalve de ‘Verslagen van de fabrieksinspectie’, het ‘Verslag van de commissie inzake kinderarbeid’ en de ‘Mededelingen van de Gezondheidsdienst’.

De verwerking van dit materiaal breng jij met je niet door bloedvinnen geteisterde werkkracht gemakkelijk in drie maanden tot stand ...

20 februari 1867

Beste Engels,

Ik had mij voorgenomen je niet te schrijven eer ik je de voltooiing van het boek kon aankondigen, wat thans het geval is. Ik wilde je ook niet vervelen met de oorzaken van het herhaaldelijk uitstellen, namelijk bloedvinnen, waarvan de laatste resten nu verdoven en die mij onder grote pijnen een zittende positie (dus schrijvende) veroorloofden. Arsenicum neem ik niet, omdat het mij zo suf maakt en ik tenminste in de tijd waarop het schrijven mogelijk was, het hoofd bij elkaar moest houden ...

Ik moet nu allereerst mijn kledingstukken en horloge, die in de Bank van Lening wonen, inlossen. Ik kan ook nauwelijks mijn gezin in de tegenwoordige toestand verlaten, waar ze zonder een stuiver zitten en de schuldeisers dagelijks onbeschaamder worden.

Onze Internationale heeft een grote overwinning gevierd. Wij verstrekten de Parijse bronsarbeiders, die zich in staking bevonden, geldelijke ondersteuning van de Londense vakverenigingen. Zodra de patroons dat zagen, gaven ze toe. De zaak heeft veel opschudding in de Franse bladen gemaakt, en we zijn thans in Frankrijk een gevestigde macht...

22 juni 1867

... Ik hoop dat je met de vier vel druks tevreden bent. Je tevredenheid tot dusverre is belangrijker voor mij dan wat anders ook, wat de overige wereld er van mag zeggen. Ik hoop in ieder geval dat de bourgeoisie haar hele leven lang aan mijn bloedvin zal denken. Nu weer een voorbeeld wat voor beesten het zijn! Je weet dat de commissie inzake kinderarbeid vier jaar gewerkt heeft. Op haar eerste mededeling, die in 1863 verscheen, werden direct de beklaagden (bedrijf) ‘tot de orde geroepen’. Het Tory-ministerie had bij het begin van de zitting, door Walpole, de treurwilg, een ontwerp ingediend waardoor gezamenlijke voorstellen van de commissie, zij het ook naar de laatste maatstaf, aangenomen werden. De op hun vingers te tikken kerels, waaronder de grote metaalfabrikanten, en voornamelijk ook de vampiers van de ‘Huisarbeid’ zwegen bedroefd. Nu richten ze een petitionnement aan het parlement en verlangen - opnieuw onderzoek! Ze rekenen er op dat de Reformbill alle openbare opmerkzaamheid afleidt, zo dat de zaak heel gemoedelijk en in een onderonsje er door gesmokkeld wordt, terwijl er tegelijkertijd een kwade wind tegen de vakverenigingen waait. Het ergste in de ‘Mededelingen’ zijn de eigen verklaringen van die kerels. Ze weten zó, dat nieuwe onderzoekingen slechts één ding betekenen, juist dat ‘wat wij bourgeois’ willen - een nieuwe termijn voor exploitatie gedurende vijf jaar! Gelukkigerwijze veroorlooft mijn positie in de Internationale de honden een streep door de fraaie rekening te halen. De zaak is van het allerhoogste belang. Het gaat hier om afschaffing van een marteling van anderhalf miljoen mensen, de volwassen mannelijke arbeiders niet meegerekend ...

2 uur ‘s nachts, 16 augustus 1867

Beste Fred,

Zojuist het laatste vel (49) van het boek volledig gecorrigeerd. Het aanhangsel - waardevorm - klein gedrukt, omvat 1 ¼ vel. Voorrede dito gisteren gecorrigeerd teruggestuurd. Dit deel is dus klaar. Alleen aan JOU dank ik het dat dit mogelijk was! Zonder jouw opoffering voor mij kon ik onmogelijk de reusachtige arbeid voor de drie delen doen. Boordevol dank, omarm ik je!

Hierbij twee vellen schoon gedrukt.

De 15 pond sterling met beste dank ontvangen.

Salut, mijn beste, nobele vriend!
je K. Marx

M. Bakoenin

... Ik heb slechts vertrouwen in de latent
gebleven kracht van het Russische volk ...

Irkoetsk, 8 december 1860

Vriend Herzen,

Ik ontving je bericht juist op het ogenblik waarop ik mijn artikel Antwoord aan de Kolokol dat ik hierbij insluit - beëindigde. Het is overbodig je te zeggen hoe groot mijn vreugde was bij het zien van de kostelijke regels door jouw hand geschreven. Deze korte brief bemoedigt mij, want hij wekt bij mij de hoop dat mijn woorden goed door je opgenomen zullen worden.

Laat ons het algemene vraagstuk van de toestand van de ‘Kolokol’ behandelen. Men hoort van verschillende kanten zeggen dat zij veel van haar invloed heeft verloren. De onjuiste berichten hebben ongetwijfeld meegeholpen aan deze achteruitgang. En in dat geval zijn twee of drie flaters, zoals gij toeliet ten opzichte van Mourawjeff en oostelijk Siberië voldoende om uw tijdschrift te gronde te richten. Ge moet omzichtiger toezien bij de keuze van uw correspondenten. Men verklaart dat Rusland ontdooit, maar men moet niet vergeten dat zich onder het ijs nog steeds opeenhopingen van hoeveelheden mest bevinden die een walgelijke reuk verspreiden. Dat werkelijke Russische leven, deze kleingeestige intriges en deze Russische hartstochten, die vuilbekkerij allerwegen en de stank van ons land - bewaarplaats van platte voordeel jagerij en armzalige ijdelheid - de smakeloosheid, de jaloersheid, de haat, de leegheid, en de afstomping van een hart dat opgehouden heeft te strijden; daarbij edelmoedige woorden, klinkende frasen, en onbeduidende daden. En dat alles wil zich aanmelden en opdringen aan de ‘Kolokol’, aangezien er geen ander vrij Russisch orgaan is. Met het verstrijken van de tijd, is het niet moeilijk het werkelijk aangezicht te verbergen onder het masker van het liberalisme en de democratie - die immers niets anders heeft gekend dan deze grote woorden op schone frasen!

Ze lopen zo goed in de maat, geven zo weinig aanstoot en leveren voor het heden zo weinig gevaar op. Men hoort ze zo dikwijls galmen in alle hoeken en schuilhoeken van Rusland, tot zelfs in Siberië, dat men zich beledigd voelt wanneer men ze herhaalt. Een officieel liberalisme, een officiële democratie, klanken, zinledige parolen, waarachter zich een kleingeestige werkelijkheid verschuilt, zo afschuwelijk dat men zich misselijk voelt. Want, in Rusland, werken mooie woorden op mij als een braakmiddel - hoe sterker en fraaier zij zijn, hoe sterker de misselijkheid, die zij teweeg brengen. Men kan geen geloof slaan aan de verzekeringen van hen bij wie het aan daden ontbreekt. En ik zou galgen willen zien oprichten naar de afmetingen van de hoogte van de disputen van deze redenaars. Hoe welsprekender de ontwikkeling van hun stelling wordt aangetoond, des te hoger zal men de galg moeten planten, wanneer men deze naar hun bedoelingen afmeet.

... Welk vreemd verschijnsel treft men tegenwoordig aan in het openbare leven van Rusland, het zij officieel of particulier! Het is werkelijk het rijk van de schaduwen, waarin zich schimmen bewegen en praten van mensen, die naar het schijnt het vermogen hebben om te denken en te handelen, maar die intussen toch niet leven. Het is bij hun geestdrift voor alle hartstochten, vandaar dat hen de hartstocht zèlf ontbreekt. Men ontdekt er noch werkelijkheidszin, noch op de voorgrond tredende karakters, zelfs bestaat er geen temperament meer.

Alle literatuur is schrijfkunst, geklets, zonder het minste sprankje van leven, geen enkele daad, geen enkel werkelijk doel, dat de moeite waard is. Men heeft zelfs geen lust om over wat dan ook te praten. Reeds van te voren is men er vast van overtuigd dat datgene wat men zegt, er niets toe doet. Nooit zal iets, wat men ook doet, eens uit de band springen. Op het ogenblik zijn het goede dagen voor de journalistiek. Het is een tijdvak waarin zij regeert ...

Allen die goed de pen weten te hanteren kloppen zich hartstochtelijk op de borst, en dat geeft alleen maar holle klanken omdat het hart ontbreekt. Hun brein is vol van zekere soorten vaststaande begrippen. Uitdrukkingen die vooraf zijn klaar gemaakt, maar het is niet in staat om scheppend te werken. Hun spieren hebben geen kracht, hun aderen zijn bloedeloos. Het zijn allemaal schimmen, die vloeiende en onvruchtbare woorden voortbrengen, en men voelt, te midden van deze schaduwen levend, dat men ook zijn levenskracht verliest en langzamerhand net zo wordt als zij. Ze drijven op het ogenblik een kleinhandeltje, dank zij het grootkapitaal, dat opgehoopt werd door Stjekevitsj, Bjelinski, Dzjeanofski, en door jou.

In een diepe slaap gevallen, ijlen zij met luide stem en maken gebaren en keren pas tot de werkelijkheid terug, wanneer men aan hun persoonlijkheid raakt, aan hun ijdelheid. Wat de enige werkelijke hartstocht is van deze zogenaamde bijzondere helden. Terwijl hartstocht voor het geld blijft overheersen in de andere lagen van de Russische maatschappij. Zullen deze schimmen over het vermogen beschikken wonderen voort te brengen?

En intussen moeten er wonderen gebeuren, wonderen van geest, van hartstocht en van de wil om Rusland te redden. Ik verwacht niets van hen, die een klinkende naam begeren in de literatuur en heb slechts vertrouwen in de latent gebleven kracht van het Russische volk. En ik heb ook vertrouwen in de derde stand, die bij ons niet gevormd wordt door een klasse van kooplieden, nog meer bedorven dan die van de adel, maar wèl in die derde stand, die, zonder officieel erkend te zijn, intussen werkelijk bestaat en die gestadig wordt aangevuld uit de kringen van vrijgelaten lijfeigenen, uit jongelieden, die allerlei soorten van ambachten beoefenen, van kleine burgers, zonen van popen daar zijn alle elementen waarin nog de geest van vernuft en kloeken ondernemingslust van de natie bewaard is gebleven. En ik geloof ook nog dat in de adel zelf zich nog veel verbergt ...

Verschrikkelijk zal de Russische revolutie zijn, en nochtans roept men haar op, ondanks dat, want zij alleen zal de kracht hebben ons uit deze rampzalige schijndood te wekken en opnieuw te roepen tot hartstocht en tot waarachtige belangstelling.

Vrienden, wat wilt gij dat ik u over mijn eigen persoon vertel? Ik stel mij voor u hierbij een niet zeer uitvoerig verslag te geven van mijn lotgevallen en ‘heldendaden’, sedert het ogenblik waarop wij elkaar verlieten, avenue Marigny, tot op heden. In enkele woorden zal ik u mijn huidige toestand vertellen.

Na een jaar gevangen te hebben gezeten in Saksen, terstond weer in Dresden en vervolgens te Königstein, daarna een jaar ongeveer in Praag, bijna vijf maanden in Olmutz, steeds geboeid en te Olmutz zelfs aan de muur vastgeklonken, zag ik mij eindelijk naar Rusland vervoerd. Mijn antwoorden tijdens het verhoor, dat ik moest ondergaan in Duitsland en Oostenrijk, waren zeer laconiek. Ik bepaalde mij te zeggen: “Gij kent reeds mijn beginselen, ik heb nooit getracht ze te verloochenen, integendeel, ik ben steeds met luide stem voor mijn theorieën uitgekomen. Ik wil de eenheid van een democratisch Duitsland, de vrijmaking van de slaven, de vernietiging van alle keizer- en koninkrijken, van wie het bestaan gegrondvest is op de gewelddadige onderdrukking van overwonnen volken, en in het bijzonder, de vernietiging van Oostenrijk. Ik heb de wapens ter hand genomen, ge hebt dus voldoende bewijzen om mij door uw rechtbanken te laten veroordelen. Voor het overige zal ik u geen enkel antwoord geven op de vragen die u mij zult stellen.”

In 1851, in de maand mei, werd ik naar Rusland vervoerd, regelrecht naar de Sint-Peter en Paul-Vesting en afgezonderd in de ravelijn van Alexis, waar ik drie jaar ben geweest. Twee maanden na mijn opsluiting in deze gevangenis, kreeg ik bezoek van Graaf Orloff, die uit naam van de keizer kwam en mij zei: “Zijne Majesteit zendt mij naar u met deze order: zeg hem mij te schrijven, zoals een geestelijk zoon zijn hart zou hebben uitgestort aan zijn geestelijke vader. Wilt gij schrijven?” Ik dacht gedurende enige ogenblikken dat ik droomde. Ik dacht na, als stond ik voor een openbare rechtbank, voor een jury, ik zou het recht hebben tot aan de uitspraak in mijn rol te blijven. Maar opgesloten als ik was tussen vier muren, mij bevindend in de klauwen van de beer, zou het mij mogelijk zijn de vorm te verzachten, zonder ook maar iets terug te nemen. Ik vroeg derhalve een maand bedenktijd - ik nam het aan. En, werkelijk, ik schreef een soort van bekentenis, in de geest van ‘Dichtung und Wahrheit’. Overigens, al mijn daden waren nauwkeurig bekend. Ik heb zo openlijk gehandeld, dat ik daaromtrent geen enkel geheim meer kon onthullen. Na in deze brief Zijne Majesteit te hebben bedankt voor zijn bereidwilligheid, voegde ik er aan toe: “Sire, gij wilt mijn bekentenis hebben, welnu ik zal hem u geven, maar het moet u niet onbekend zijn dat de boeteling niet verplicht is ook nog andere zonden te bekennen. Na de schipbreuk, die ik geleden heb, heb ik niets dan de eer gered, mijn enigen schat, en de overtuiging nooit iemand verraden te hebben, die zich op mij heeft willen verlaten, en daarom zal ik u geen namen noemen.”

Daarop, ‘met uitzondering van het een en ander’ vertelde ik Nicolaas van mijn leven in den vreemde, en maakte hem bekend met al de plannen die ik gemaakt had, liet hem delen in al mijn gevoelens en al mijn indrukken, zonder zuinig te zijn met die punten waarvan hij voor zijn binnen- en buitenlandse politiek wat kon leren. Deze bekentenis, berekend op de absolute hopeloosheid van mijn positie, en aan de andere zijde op het energieke temperament van Nicolaas, was geschreven in zeer stoutmoedige termen - en het is om deze reden dat mijn brief hem bewoog. Werkelijk, ik ben hem erkentelijk, dat hij mij daarna niets anders meer heeft gevraagd.

Na drie jaar gevangen te hebben gezeten in de Petrus- en Paulusvesting, werd ik naar Schlusselburg overgebracht, waar ik nog eens drie jaar doorbracht. Ik werd aangetast door scheurbuik en al mijn tanden vielen uit.

Ach! welk een verschrikking deze eeuwigdurende afzondering!

Een bestaan rekken zonder doel, zonder hoop, zonder enige waarde voor het leven ... En elke dag zichzelf zeggen: Morgen zal ik nog meer afgestompt zijn dan ik vandaag ben!

Weken lang te lijden aan verschrikkelijke tandpijn, die zonder ophouden terugkeert en wat men ook doet, wat men ook leest, zelfs gedurende de korte uren van dromen, zich in de macht te bevinden van een koortsachtige opwinding, die je hart en lever in beroering brengt, met het ingebeelde gevoel dat je niets anders bent dan een slaaf, een kadaver ...

Intussen verloor ik mijn moed niet. Als het geloof in mijn hart nog leefde, het zou gedurende mijn verblijf in de gevangenis van deze vesting zijn vertrapt. Ik verlangde slechts één ding, dat was: mij niet te laten bewegen tot verzoening en berusting, van niets hoegenaamd af te wijken, mij niet te verlagen tot het zoeken van troost door mezelf te bedriegen - tot het laatste toe het heilige gevoel voor de revolutie ongeschonden te bewaren.

Nicolaas stierf, mijn verwachtingen leefden op. De zalving van de nieuwe keizer kwam, en met hem de amnestie. Maar Alexander Nicolawitsch streepte met eigen hand mijn naam door op de lijst, die hem aangeboden werd van hen die voorgedragen waren voor amnestie. En toen mijn moeder een maand later zich bij hem meldde om hem te smeken mij gratie te schenken, antwoordde hij haar: “Weet wel mevrouw, zolang uw zoon zal leven, zal. hij nooit vrij kunnen zijn.” Na dit antwoord kwamen wij, toen mijn broer mij bezocht, overeen nog geduldig een maand te wachten. Maar, na afloop van dit uitstel, wanneer ik nog niet vrijgelaten was, zou hij mij vergif brengen. Die maand van wachten verstreek en ik kreeg de raad dat ik kon kiezen tussen verbanning naar de vesting of ballingschap in Siberië.

Begrijpelijkerwijze richtte mijn keuze zich op Siberië. En niet zonder moeite slaagde mijn familie er in mij aan de gevangenis te onttrekken. Met de stijfhoofdigheid van een bok weigerde de keizer alle smeekschriften die hem werden gezonden om mij terwille te zijn. Op een dag meldde zich Prins Gortsjakoff, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, bij de tsaar, die hem begroette, een brief in de hand houdend (het was die welke ik in 1851 aan Nicolaas had geschreven) en hem zei: “Maar ik zie niet het minste berouw in deze brief”. Hoe zo’n idioot nog zoiets als ‘berouw’ kon verwachten!

Tenslotte verliet ik Schlusselburg in 1857, in de maand maart. Ik bracht nog acht dagen door in het IIIe Bureau van de Keizerlijke Kanselarij, eindelijk, op speciale machtiging van Zijne Majesteit, werd mij veroorloofd het land in te gaan om mijn broers te zien, gedurende vierentwintig uur.

In april werd ik naar Tomsk gebracht, waar ik gedurende twee jaar leefde ...

Op het ogenblik moest ik naar Rusland kunnen terugkeren om mij te wijden aan het bezoeken van aan mij verknochte mensen, oude relaties met degenen onder hen die ik gekend heb, dienen vernieuwd te worden en ik moet naar middelen omzien om nieuwe vrienden te vinden om Rusland zelf beter te leren kennen en me tenslotte beijveren om er achter te komen wat het land ons wel of niet kan geven.

Al afwachtende, vrienden, groet ik u,
uw toegenegen
M. Bakoenin

Lenin

“Die guten Worte sind für uns kein Lob,
Uns freut allein der haszerfüllte Schrei der Wut!”

Ongedateerd

Aan Gorki:

Waarde A.M.!

... Op de Baltische vloot broeit het! In Parijs heeft mij (in vertrouwen verteld) een speciale, door de vergadering van matrozen gezonden afgevaardigde opgezocht. Er is geen organisatie - het is om te huilen. Wanneer ge relaties in de kringen van de officieren hebt, moet ge alles in het werk stellen om ergens iets tot stand te brengen. De stemming onder de matrozen is strijdlustig, misschien zullen zij echter opnieuw allen tevergeefs te gronde gaan ...

Ge wilt weten waarom ik mij in Oostenrijk ophoudt? Het Z.K. heeft hier een bureau ingericht (in vertrouwen medegedeeld). We maken van de nabijheid van de grenzen gebruik, Petersburg is niet zo ver, reeds binnen drie dagen ontvangen we de kranten van daar, het is ook veel gemakkelijker van hieruit iets aan de Russische bladen te zenden, zodat de medewerking beter op dreef komt. Er zijn hier minder geschillen, dat betekent een plus. Er zijn echter ook geen goede bibliotheken, en dat is een minus, want het is moeilijk zonder boeken te werken.

Met krachtige handdruk
Uw Lenin


Aan Smilja:

Wiborg, de 27ste september 1917

Waarde partijgenoot Smilja!

Ik maak van de gelegenheid gebruik om vandaag uitvoerig met u te praten:

1. De algemene politieke toestand maakt mij bezorgd. De bolsjewieken hebben de regering de oorlog verklaard, maar het leger is in handen van de regering, die zich systematisch op de botsing voorbereidt. Wat doen wij intussen? We nemen besluiten en houden congressen, verspillen op die manier onze tijd.

De bolsjewistische partij verricht tegenwoordig in ‘t geheel geen doelbewuste arbeid, om de militaire krachten op de omverwerping van Kerenski voor te bereiden.

De laatste gebeurtenissen hebben de juistheid van mijn opvatting, dat we ons gereed moeten maken voor de gewapende opstand, slechts bevestigd. Uit een politiek vraagstuk is voortaan een militair vraagstuk ontstaan. Ik vrees dat de bolsjewieken dat vergeten en zich paaien met de verwachting dat een stortvloed Kerenski zal wegvagen. Deze verwachting is hoogst naïef. Want we mogen niet met toevalligheden rekening houden. Volgens mijn mening zou het een misdaad zijn, wanneer het proletariaat, in plaats van zich op de gewapende opstand voor te bereiden, alle verwachtingen op een gelukkige beschikking Gods wilde stellen. Misschien kunt ge deze brief met de schrijfmachine vermenigvuldigen en aan de partijgenoten in Moskou en Petersburg doorgeven.

2. Wat nu uw eigen rol betreft. Het enige gedeelte van de weermacht, dat vast in onze handen is, bestaat uit de Finse regimenten en de Baltische vloot. Ik geloof dat ge uw hoge positie moet uitbuiten, het kleine werk aan uw secretarissen moest overlaten en zelf, zonder tijd te verliezen, u helemaal aan de militaire voorbereidingen van de Finse regimenten en de Baltische vloot moet wijden. We moeten de betrouwbaarste militairen in een geheim Comité bijeenbrengen, alles met hen uitvoerig bespreken, de gehele actie zelf controleren en nauwkeurig berichten over de sterkte van de troepen in de nabijheid van Petersburg, in de stad zelf, over de mogelijkheid om de Finse regimenten naar Petersburg te vervoeren, zowel als over de manoeuvres van de vloot inwinnen. We kwamen in de wonderlijkste toestand wanneer wij ondanks al onze resoluties en Sovjets, zonder militaire macht bleven. Gij hebt wel de mogelijkheid betrouwbare en ervaren soldaten te verzamelen, het Fort Ino aan de Finse grens te bezoeken en de strategische positie precies na te gaan. We mogen onder geen omstandigheden aan de wens van de regering tegemoet komen en een overtocht van revolutionaire troepen uit Finland toelaten. Het is veel beter wanneer wij deze regimenten voor de opstand kunnen aanwenden, om dan, wanneer we de macht aan ons getrokken hebben, de Sovjetheerschappij in het leven te roepen. Zoals ik aan de krantenberichten ontleen, is het gevaar van een Duitse inval in Finland gelijk nul, want de Duitsers hebben niet meer genoeg kolen om een grote vlootactie door te voeren en hun transportschepen in beweging te brengen.

3. De Finse regering moet onder de in het land gelegerde Kozakken een stelselmatige propaganda ontvouwen. Kerenski heeft al een deel van de Kozakken uit Wiborg weggevoerd en ze in de streken tussen Wiborg en Terioki geplaatst om ze van de bolsjewieken te isoleren. Het is dringend noodzakelijk dat uit de beste matrozen en soldaten van Finland agitatieafdelingen samengesteld en dat deze naar de Kozakken gestuurd worden.

4. We moeten die matrozen en soldaten, die naar hun dorp met verlof reizen, voor de doeleinden van deze agitatie uitbuiten, ze moeten een stelselmatige propaganda op het platteland ontvouwen. Uw persoonlijke positie is op het ogenblik zeer gunstig. Gij kunt in staat zijn een verbond met de links-sociaal-revolutionairen tot stand te brengen. Dit blok zal ons de macht over Rusland en de meerderheid in de Constituerende Nationale Vergadering verschaffen. Maakt u dadelijk een aanvang dit blok tot stand te brengen, organiseert u de verspreiding van de revolutionaire oproepen, vormt u agitatiegroepen van elk twee personen, één bolsjewiek en één sociaalrevolutionair, en stuurt u deze de dorpen in. Daar genieten de sociaal-revolutionairen tamelijk veel aanzien en het is derhalve een geluk dat gij met hun hulp de boeren kunt revolutioneren.

5. Naar mijn mening behoort thans het parool te luiden: “De macht moet direct in de handen van de Petrogradse-Sovjets komen!” De Petersburger-Sovjets zal de macht aan het algemene Sovjetcongres overgeven. Waarom zullen we drie weken tijd verliezen en wachten tot Korniloff en Kerenski oorlogsvoorbereidingen hebben getroffen? Uit de propaganda van dit parool kan Finland slechts voordeel trekken.

6. Wanneer gij de heerschappij over Finland bezit, wacht u nog een gewichtige opgave. Gij moet het smokkelen van revolutionaire literatuur uit Zweden organiseren, zonder welk het praten over de Internationale louter een frase blijft. Het beste zou zijn aan de grens een organisatie van soldaten te stichten of tenminste, wanneer dit niet mogelijk zal zijn, voortdurende reizen van een betrouwbaar mens te bewerkstelligen in die streek, waar ik de rest verder overnemen zou ... Misschien is het mogelijk met geld iets uit te richten. In ieder geval en onder alle omstandigheden moet deze aangelegenheid doorgezet worden.

7. Ik vind dat wij elkaar eens moesten zien om over dit alles diepgaander te spreken. Ge kunt mij opzoeken zonder daar bij ook maar een dag te verliezen. Voor het geval dat gij hier komen wilt, maak dan Rowio duidelijk dat hij per telefoon aan de afgevaardigde van de Finse Sejms Huttunen aanvraagt of men niet de zuster van Rowio’s vrouw bezoeken kan. Zonder deze afspraak zou het mogelijk zijn dat ik eventueel op het ogenblik van uw aankomt afgereisd was. Bevestigt mij in elk geval de ontvangst van deze brief en versta u met mij door middel van die partijgenoot, die dit schrijven aan Rowio zal overhandigen. In ieder geval blijf ik zolang hier tot de post en de doortocht georganiseerd zijn. Gij kunt ons behulpzaam zijn, indien gij de spoorwegbeambten couverts aan de Wiborger-Sovjet meegeeft; in deze couverts konden dan de mededelingen aan Huttunen verder gebracht worden.

8. Stuur mij door de zelfden partijgenoot een op papier van het plaatselijk comité met machineschrift geschreven, getekende bevestiging, dat de voorzitter zich voor deze partijgenoot borg stelt en dat hij alle Sovjets verzoekt deze man het volle vertrouwen te schenken en hem naar mogelijkheid te ondersteunen. De bevestiging moet op naam van Konstantin Petrowitsch Iwanoff staan. Ik heb haar voor allerlei gevallen nodig, want er konden zich onverwachte conflicten en ontmoetingen voordoen.

9. Ben je misschien in het bezit van Materiaal voor het doorzien van het partijprogram, Moskouse uitgave? Zoek deze brochure in Helsingfors en zend u haar mij door dezelfde partijgenoot.

10. Neemt u er kennis van dat Rowio een uitstekend mens, maar een luilak is. Men moet steeds achter hem aan zijn en hem twee maal per dag aan alles herinneren, anders voert hij niets uit.

Beste groeten,
Uw K. Iwanoff

(Lenins schuilnaam)

Leon Trotski

“ ‘t Is voor mij tijd:
‘k ga. Tot weerziens genote” - “Waar?” -
Hij lachte:
“In Rusland, dat dan een vrij land zal zijn.” -
“Wanneer?” - “Als d’Internationale in
jonge pracht en
vlammenden luister zal zijn opgestaan.”

H. Roland Holst, uit: Heldensage.

Bij Lenins dood

Lenin is niet meer. Wij hebben Lenin verloren. De duistere wetten die de arbeid van de bloedvaten besturen, hebben zijn leven afgescheurd. De geneesheer toonde zich onmachtig te volbrengen, wat men hartstochtelijk van hem hoopte, wat miljoenen mensenharten eisten.

Hoevelen zouden niet, zonder zich te bedenken, hun eigen bloed tot de laatste droppel hebben weggeschonken, om daardoor de arbeid van de bloedvaten van de grote leider, Lenin Iljitsch, de Enige, Onvervangbare, te doen herleven, te vernieuwen. Maar geen wonder verscheen, waar de wetenschap machteloos bleek. En nu is Lenin niet meer. Deze woorden storten neer op het bewustzijn, als gigantische rotsblokken in de zee. Is het te geloven, laat het zich ten einde denken? Het bewustzijn van de werkenden van de gehele wereld wil dit feit niet aanvaarden: want nog ontzettend sterk is de vijand, lang is de weg en het grote werk, het grootste van de geschiedenis, is onvoltooid; want de arbeidersklasse van de wereld had Lenin nodig, zoals wellicht nooit iemand in de geschiedenis van de mensheid nodig is geweest.

Meer dan tien maanden duurde de tweede aanval van de ziekte, die zwaarder was dan de eerste. Al die tijd ‘speelden’ de bloedvaten, volgens de bittere uitdrukking van de doktoren. Het was een verschrikkelijk spel met het leven van Lenin. Men kon zowel een verbetering verwachten, een bijna volledig herstel, maar men kon ook een catastrofe verwachten. Wij verwachtten allen de genezing, maar het was de catastrofe die kwam. Het ademhalingscentrum van de hersens weigerde de dienst en verstikte het centrum van het geniale denken.

En nu is Vladimir Iljitsch niet meer. De partij werd tot wees. Tot wees werd de arbeidersklasse. Het is juist dit gevoel, dat het bericht van de dood van de leraar en leider bij allen te voorschijn roept.

Hoe zullen wij voorwaarts schrijden, zullen we de weg vinden, zullen we niet verdwalen? Want, partijgenoten, Lenin is niet meer bij ons!

Lenin is niet meer, maar het leninisme is. Het onsterflijke in Lenin, zijn leer, zijn arbeid, zijn methode, zijn voorbeeld leeft in ons, leeft in de partij, die hij gesticht heeft, leeft in de eerste arbeidersstaat, aan wiens spits hij stond en die hij leidde.

Juist daarom zijn onze harten zo mateloos vervuld van droefenis, omdat wij allen dank zij de grote genade van de geschiedenis, geboren werden als tijdgenoten van Lenin, tezamen met hem werkten, van hem leerden. Onze partij is het leninisme in de praktijk, onze partij is de collectieve leider van de werkenden. In ieder van ons leeft een klein deeltje van Lenin, datgene wat het beste gedeelte van een ieder van ons uitmaakt.

Hoe zullen wij voorwaarts schrijden? - Met de lamp van het leninisme in de handen. Zullen wij de weg vinden? - Met het collectieve denken, met het collectieve willen van de partij zullen wij hem vinden!

En morgen en overmorgen, een week en een maand lang zullen wij ons afvragen, is Lenin er werkelijk niet meer? Want nog lang zal zijn dood ons een onwaarschijnlijke, onmogelijke, afschuwelijke gril van de natuur toeschijnen.

Moge de vlijmende pijn van de steek, die wij voelen, die het hart weer iedere keer bespeurt bij de gedachte dat Lenin niet meer is, voor elk van ons tot een teken van vermaan, van waarschuwing, van opwekking worden: jouw verantwoordelijkheid is gestegen. Wees de Leider waardig die jou heeft gevormd! Wij sluiten onze rijen en onze harten tezamen in leed, rouw en toorn, tot nieuwe worstelingen sluiten wij ons nauwer aaneen. Partijgenoten, broeders, Lenin is niet meer bij ons.

Vaarwel, Iljitsch! Vaarwel, leider!

Leo Trotski
Tiflis, Station, 22 januari 1924

Karl Liebknecht

... In de klassenstrijd ligt voor de socialist,
wiens vaderland de Internationale is, de ver-
dediging besloten van alles wat hij als socialist
te verdedigen heeft ...

21-9-'15

Lieve kinderen!

Het is vandaag hier een wilde dag en een zeer boze avond. Een Russische voorpost uit Riga heeft ons verrast. We werpen nu nieuwe stellingen op - in de voorste linie. Het is koel. Naast mij dondert het als een gek - over ons is de hel losgelaten.

Ik zal niet schieten!

Vaarwel! — lievelingen! Ik kus jullie zo warm, als ik jullie liefheb - tot weerzien binnen negen weken - het aller, allerbeste.

Jullie Papa

8-10-'15

Liefste!

Wat al gebeurtenissen. Gisterenmiddag in het huis naast ons een granaat door het venster — een dode, een zwaargewonde. Heden vroeg om 81/2 uur een kameraad korporaal tijdens de arbeid - zwaar schot in de buik - nog levend. Gisterenmiddag een shrapnel juist over mij heen geploft, toen ik met de luitenant op de binnenplaats van het kwartier sprak - een kogel danste tussen ons in, ik heb hem opgeraapt. We liggen in een hofstede in de nabijheid van het Dünawoud. Duitse artilleriestellingen, die tot gisteren dicht naast ons waren, zijn wegens voortdurende beschieting verlegd.

Wij werken ‘s nachts, d.w.z. gaan om 41/2 uur namiddags weg, tegen 5 uur bereiken wij de toegang tot de Duitse loopgraven, door welker wirwar wij dan in de duisternis 3/4 uur lopen, struikelen, kruipen, - tot aan de plaats van arbeid. Daar tot 1 uur werk, 2 uur afmars van de toegang tot onze stelling naar het kwartier. Aankomst om 3 uur. Koffie. Dan naar ‘bed’. Natuurlijk in de ijskoude stal, stro, jas, deken. Vandaag vroor het 2 graden.

Bedwelmende, vlammende, plechtige, sterrenrijke winternacht, de opstijgende Orion en mijn Sirius, onze Sirius voor mij, boven mij, door het herfstachtige lomer van struiken en bomen de hemelse glans van het firmament. In de aarde gewoeld - op een kerkhof in de grond. Geweerschoten knallen, nu eens enkelen, dan weer talrijk. De Russen liggen 80 tot 150 meter voor ons en achter ons, aan de andere kant van de Mina. Wij tussen hen in, in een scherpe wig. Ver voor ons uit, naar rechts toe, bliksemt het - als weerlicht. Dat is voor ons bedoeld. Binnen tien en twaalf seconden horen wij het dreunen van het geschut en het wilde fluiten van het aanstormend ontuig - dekking! d.w.z. liggen. Nader, nader - voorbij? - geraas, vlak bij ons. Ik richt mij op - waarschuwing: springbommen afwachten. Richting: dicht naast mij stort iets neer op de rand van de graven. Een flinke, zware jongen. Zo gaat het verder, tweemaal vallen stukken vlak bij mij - Dat was toen wij naar het werk gingen, waarbij ik met een sergeant, nadat ik de luitenant die deze afdeling commandeerde, geholpen had om een schets te tekenen, tegen half tien achteraan kwam. De kop van de stelling werd beschoten - uitstekend onder schot genomen - wat men de Russen ongetwijfeld toe moet geven. Op de plaats waar wij werken zijn wij veiliger. Het ontuig vliegt daar ver overheen, zodat wij tegen springbommen beschermd zijn. Wij werken, of niet, de een na de ander. De graven en kruizen rondom ons; ritselende twijgen boven ons en daar tussen door het geflikker. Een kameraad naast mij zakt plotseling diep naar beneden. Een zerk is onder hem gebroken - hij trappelt op het lijk, modder er in — het gat dicht gegooid - verder gaat het met de schoppen, tussen de graven en kruizen en lijken en het gedreun en gekletter en het gefluit van de kogels ...

Afgrijselijke visioenen - ‘Omgooien!’ Een Russische aanval waarschijnlijk.

Duitse lichtkogels vliegen, wij bukken ons, klauteren dan uit ons stuk graf, dat 30 tot 40 meter verwijderd ligt van de lange, reeds gereedgemaakte, graven. Strompelen over de graven, door het struikgewas, niemand weet de weg of de richting van de hoofdgraven, mijn lorgnet valt, door een twijg afgestoten, in het gras. Tastend vind ik het toevallig terug. Plotseling ontdekt een van ons de graven. We springen er in. De onderofficier is boos. Ik twist met hem, niet erg boos, want het is een goede kerel, zij het ook een beetje al te angstvallig. Ik verzeker hem dat ik niet schieten zal, al zou het ook bevolen worden. Dan moet men mij maar neerschieten. Anderen vallen mij bij. Wij worden luidruchtig. Dadelijk fluit het ons om de oren, de Russen horen ons. Horen elk geklepper met de spaden. Ik heb voorlopig mijn geweer weer ontladen. Wandel dus zonder wapen naar het werk. Nu voel ik mij innerlijk bijna vrij. Gisteren vroeg was het mij na een nacht van geestelijk werken bijna of mij het hart jubelde ... ik voelde en zag en beleefde deze herfst als in mijn jongelingsjaren, als in de dagen van vrede, als eens met jou. En nog voel ik mij zo zegevierend over wat is en komen kan. Hoe kan ik het beschrijven! Ik las Dante en werkte. En deze sterrenrijke winternacht in de herfst. En alle uiterlijke moedwil is belachelijk. Ik spot er over, ook als mijn lichaam zich begeeft.

Enige dagen geleden vroeg een ritmeester mij nieuwsgierig hoe mij het werk beviel - ik kruide juist mest. Antwoord: “Ja, als het vrede was” - “Natuurlijk”, viel hij in, “dan zou u dit werk niet doen.” Ik: “Integendeel, dan zou ik het juist graag doen”. Hij, verbluft: “en nu doet u het niet graag?” Ik: “In de oorlog kan ik niets gaarne doen, niets wat de oorlog dienstig is.” Hij is er tot nu toe zeker nog niet rustig over. Het is namiddag drie uur. Over vijf kwartier aantreden voor het werk, daarvoor nog aardappelen schillen voor morgen. En voor mijzelf werken. - Aan een verhandeling voor een ‘Internationaal-Socialistisch Instituut’. Bijna gereed, zij het ook natuurlijk sterk op goed geluk af in het ontwerp en volkomen onvolledig. Maar aarzelen geeft thans niets. Wees niet bezorgd om mij. De kameraden dragen mij op de handen. Uit alle troepenafdelingen komen zij aangelopen en sturen mij, wat zij hebben. Mijn oog is bijna genezen. Tabak ontbreekt, stuur iedere dag een kleine hoeveelheid per brief, want pakjes zijn verboden. Dat heb ik nodig. Ik verzoek je deze kleine moeite te doen en schrijf iedere dag ... Sinds 15. 9. is nog niets van je gekomen. Hoe gaat het Beba? Wees blij dat hij nu uit die hel van het Westen is. Ik omhels jou en jullie allen.

Je Karluscha

Berlijn, 3 mei 1916

Aan het Koninklijke Militaire Gerechtshof, Berlijn

In het tegen mij geopend onderzoek behoeven de protocollen over mijn verklaringen de volgende verduidelijking:

1. De Duitse regering is krachtens haar maatschappelijke en historische aard een werktuig ter onderdrukking en uitbuiting van de arbeidende massa, zij dient naar buiten en naar binnen de belangen van het jonkerdom, het kapitalisme en het imperialisme.

Zij is de meedogenloze verdedigster van de veroveringspolitiek, de sterkste drijfster tot de wedstrijd in bewapening en daardoor een van de voornaamste krachten om de oorzaken tot de huidige oorlog in het leven te roepen. Zij heeft deze oorlog in samenwerking met de Oostenrijkse regering op touw gezet en zich aldus met de hoogste verantwoordelijkheid voor zijn onmiddellijke uitbarsting belast.

Zij heeft de oorlog door het misleiden van de volksmassa en zelfs van de Rijksdag (vgl. o.a. het verzwijgen van het ultimatum aan België, de opstelling van het Duitse witboek, het afwijzen van het dépèche van de tsaar van 29 juni 1914, enz.) in scène gezet en tracht met verderfelijke middelen de oorlogstemming in het volk te behouden.

Zij voert de oorlog volgens methoden die, zelfs van het gebruikelijk niveau beschouwd, afgrijselijk zijn (overval van België en Luxemburg, gifgas - intussen bij alle oorlogvoerenden gebruikelijk geworden, vgl. vooral de alles overtreffende nieuwe Zeppelinbommen, die alle levenden, hetzij soldaat of burger in verre omtrek vernietigen zullen. U.B. Handelsoorlog, torpedering van de Lusitania, enz., gijzelaars en brandschattingssysteem, voornamelijk bij het begin in België; planmatige isolering van Oekraïense, Georgische, die uit de Oostzee-provinciën, Poolse, Ierse, Mohammedaanse enz. krijgsgevangenen in de Duitse gevangenenkampen voor landverraderlijke krijgsdiensten en voor landverraderlijke spionage ten dienste van de Centrale Mogendheden. Verdrag van de onderstaatssecretaris Zimmermann met sir Roger Casement van december 1914 over formatie, uitrusting en oefening van de uit Britse soldaten bestaande ‘Ierse Brigade’ in de Duitse gevangenenkampen; pogingen zich in Duitsland bevindende burgers, die onderdanen zijn van een vijandelijke staat, onder bedreiging van gedwongen internering te pressen tot landverraderlijken oorlogsdienst tegen hun land, enz. ‘Nood breekt wet!’).

Zij heeft door de staat van beleg de politieke rechteloosheid en maatschappelijke uitbuiting van de volksmassa geweldig doen stijgen. Zij weigert alle ernstige politieke en sociale hervormingen, terwijl zij met toespelingen over voorgewende gelijkluidende waardering voor alle partijen, over voorgewende afkeer van politieke en sociale bevoorrechting, over voorgewende ‘nieuwe oriëntatie’ e.d. deze volksmassa voor haar imperialistische oorlogspolitiek gedwee tracht te houden. Zij is in de economische verzorging van de bevolking gedurende de oorlog ter wille van agrarische en kapitalistische betrekkingen volkomen tekortgeschoten en heeft aldus de weg gebaand tot een tot opstand tartende volksuitbuiting en nood.

Zij houdt ook thans nog aan het doel van haar veroveringsoorlog vast en vormt daardoor de voornaamste hinderpaal voor onmiddellijke vredesonderhandelingen op de grondslag van het afstand doen van annexaties en overweldiging van elke aard. Zij verstikt door de tot op heden wederrechterlijke handhaving van de staat van beleg (censuur, enz.) het openbaar kennis nemen van voor haar lastige feiten en van de socialistische kritiek op haar maatregelen. Daarmede ontmaskert zij haar systeem van schijnbare wettelijkheid en voorgespiegelde populariteit als een systeem van economisch geweld, echte volksvijandigheid en beladen met een kwaad geweten tegenover de massa.

De uitroep: ‘Weg met de regering’ bedoelt deze gehele regeringspolitiek te brandmerken als verderfelijk voor de massa van de bevolking.

Hij bedoelt verder te bevestigen dat de felste strijd, de klassenstrijd tegen de regering, de plicht is van elke socialist, van elke vertegenwoordiger van de proletarische belangen.

2. De huidige oorlog is geen oorlog ter verdediging van nationale onaantastbaarheid of ter bevrijding van onderdrukte volken of voor de welvaart van de massa. Van het standpunt van het proletariaat betekent hij slechts de uiterste concentratie en vermeerdering van de politieke onderdrukking, van de politieke uitbuiting, van de militaire afslachting van lijf en leven van de arbeidersklasse voor kapitalistisch en absolutistisch gewin.

Daarop past slechts één antwoord van de arbeidersklasse van alle landen: verscherpte strijd, internationale klassenstrijd tegen de kapitalistische regeringen en de heersende klassen van alle landen, voor de vernietiging van deze onderdrukking en uitbuiting, voor het beëindigen van de oorlog door een vrede in socialistische geest. In deze klassenstrijd ligt voor de socialist, wiens vaderland de internationale is, de verdediging besloten, van alles wat hij als socialist te verdedigen heeft. De uitroep ‘weg met de oorlog’ wil tot uitdrukking brengen dat ik tegenover de thans gevoerde oorlog, gezien zijn historische aard, zijn algemeen maatschappelijke oorzaak en de bijzondere vorm van zijn ontstaan, de wijze, waarop, en de doeleinden waarvoor hij gevoerd wordt, met volledige veroordeling en vijandschap sta; en dat het de plicht van iedere vertegenwoordiger van de proletarische belangen is aan de internationale klassenstrijd voor zijn beëindiging deel te nemen.

3. Ik ben als socialist een principiële tegenstander zowel van deze oorlog, als van het bestaande militaire stelsel en heb de strijd tegen het militarisme steeds als een hoogst belangrijke taak, als een levensbelang voor de arbeidersklasse van alle landen, naar vermogen ondersteund (vgl. mijn geschrift: Militarisme en Antimilitarisme 1907, de internationale jeugdconferenties te Stuttgart 1907 en te Kopenhagen 1910). De oorlog dwingt ons de strijd voor het antimilitarisme met verdubbelde inspanning te voeren.

4. De 1ste mei is sedert 1889 de verkondiging en de propaganda voor de grote gedachten die aan het socialisme ten grondslag liggen, tegen elke uitbuiting, onderdrukking en overweldiging, de propaganda voor de samenhorigheid van de arbeiders van alle landen, die door de oorlog niet opgeheven doch versterkt is, tegen de gruwelijke broedermoord, voor de vrede, tegen de oorlog.

Het verkondigen en het propageren hiervan is gedurende de oorlog voor elke socialist een dubbele, heilige plicht.

5. De door mij voorgestane politiek is aangekondigd in het besluit van het internationale socialistische congres te Stuttgart (1907), dat de socialisten van alle landen, als zij de oorlog niet hebben kunnen verhinderen, verplicht, alle middelen tot zijn spoedige beëindiging aan te wenden en, de door hem geschapen toestand uit te buiten om de omverwerping van de kapitalistische maatschappij te verhaasten.

Zij is tot in de uiterste consequentie internationaal gezind. Zij legt eenzelfde plicht, als ik met anderen in Duitsland tegenover de regering en de heersende klasse vervul, op aan de socialisten van de overige oorlogvoerende landen tegen hun regeringen en de heersende klasse.

Zij is internationaal werkzaam, doordat zij in wederzijdse aanvuring van land tot land de internationale klassenstrijd eist.

Ik heb met anderen sinds het begin van de oorlog deze politiek, waar ik maar kon, openlijk verdedigd en metterdaad beleden en ben daartoe, voor zover het mogelijk was, ook met mijn geestverwanten in andere landen in verbinding getreden. (Zie bv. reis naar België en Holland, september 1914, Kerstbrief 1914 aan de Labour Leader-London, Zwitserse bijeenkomsten, waaraan ik, helaas, door dwang van hogerhand verhinderd was persoonlijk deel te nemen, enz.)

6. Deze politiek is niet alleen de mijne, waaraan ik, koste wat kost, vasthouden zal, doch de politiek van een steeds toenemend deel van de Duitse bevolking en van die van de andere oorlogvoerende en neutrale staten. Zij zal spoedig, naar ik hoop en waarvoor ik besloten heb verder te werken, de politiek van de arbeidersklasse van alle landen zijn, die dan de macht zal hebben, het imperialistische streven van de thans heersende klasse te breken en de betrekkingen en verhoudingen tussen de volken in haar zin op te bouwen tot het welzijn van allen.

Dienstplichtige Liebknecht

Berlijn, 8 mei 1916

Aan het Koninklijk Militaire Gerechtshof, Berlijn

Inzake de strafzaak tegen mij merk ik nog op:

1. Landverraad is voor de internationale socialist volkomen nonsens. Voor hem bestaat geen vijandelijke macht waaraan hij zelfs maar in gedachte een ‘dienst zou kunnen bewijzen’. Hij staat tegenover elke vreemde kapitalistische regering even revolutionair gezind als tegenover de eigene. Niet: ‘een vijandige regering hand- en spandiensten bewijzen’, maar “In internationale samenwerking met de socialisten van de andere landen aan alle imperialistische machten tegelijk afbreuk doen”, dat is de kwintessens van zijn streven.

Hij strijdt in naam van het internationale proletariaat tegen het internationale kapitalisme. Hij grijpt hem daar aan, waar hij hem ontmoet en met succes kan treffen. Dat is: in het eigen land. In het eigen land bestrijdt hij de eigen regering in naam van het internationale proletariaat als vertegenwoordigers van het internationale kapitalisme.

In dit dialectisch proces, in de nationale klassenstrijd tegen de oorlog verwezenlijkt zich de internationale klassenstrijd tegen de oorlog.

Dat is de zin van de woorden van Jaurès, die als motto gekozen zijn bij mijn eind maart 1915 verschenen geschrift Klassenstrijd tegen de oorlog.

2. Zouden bv. de Duitse socialisten de Engelse regering en de Engelse socialisten bv. de Duitse regering bestrijden, dan ware zulks dwaasheid of erger. Wie de vijand niet in de vertegenwoordigers aanvalt, in hen, die hem van aangezicht tot aangezicht tegenover staan, doch in degenen voor wie hijzelf veilig buiten schot is, evenals zij voor hem, en dan nog wel helemaal onder goedkeuring en op verlangen van de eigen regering (d.w.z. slechts de vertegenwoordigers van het imperialisme tegenover welke hij direct komt te staan), is geen socialist, maar een treurige dienaar van de heersende klasse. Een dergelijke politiek is oorlogsophitsing en geen klassenstrijd, maar het tegendeel daarvan.

Ongetwijfeld heeft de internationale socialist, en zeker hij, aangezien hij de klassenstrijd tegen de eigen regering voert, het recht ook vreemde regeringen aan te vallen. Daarvoor echter zijn in alle landen, ook in Duitsland, genoeg krachten, valsheid en demagogie, zodat hij zijn volle kracht moet wijden aan de aanval tegen de eigen regering, om tenminste de ergste verwarring tegen te gaan.

Daarom heb ik mij hier niet bezig te houden met de zonden van anderen, doch met die van de Duitse regering. Ja, het is mijn plicht vreemde regeringen tegen ongegronde beschuldigingen in bescherming te nemen, omdat onwaarheid nooit te vergoelijken is en omdat dergelijke onwaarheden thans meer dan ooit dienstbaar worden gemaakt aan het verwerpelijke doel van volksophitsing en het prikkelen van de oorlogshaat. Ik heb de buitenlandse regeringen, waar zich maar de gelegenheid voor deed, in de eigen landen met open vizier bestreden, en deed zulks in Duitsland, wanneer ik daarvan in het buitenland succes in socialistische zin verwachtte of daardoor tegelijk openlijk de Duitse regering kon aanvallen.

Wegens mijn strijd tegen het tsarisme en de tsaristische politiek van de Duitse regering ben ik jarenlang door de Duitse overheid vervolgd. Onmiddellijk voor het uitbreken van de oorlog werd ik daarvoor door het Pruisische Huis van Afgevaardigden - alle parlementaire overleveringen ten spijt - uit haat en verontwaardiging voor de ereraad van de balie gedaagd; gedurende de oorlog - in november 1914 - werd het proces tegen mij met een schuldig bevinden beëindigd. Ik zal daarvoor het materiaal overhandigen, waaruit valt op te maken hoe ik onder de tegenwoordige verhoudingen aanvallen op vijandige regeringen beschouw.

3. Het behoort tot het wezen van de bewuste internationale strijd, dat de socialist de samenwerking van socialisten in alle landen beziet als een onverbrekelijk geheel, dat hij bewust, voor zijn deel, in zijn land mee doet aan deze arbeidsverdeling voor een gemeenschappelijk doel, dat hij bewust zijn strijd en die van de socialisten in de andere landen beschouwt als elkaar aanvullende functies en zo tevens de strijd tegen de regeringen in zijn bewustzijn opneemt.

De tegenstander in het eigen land ten opzichte van dit internationale gezichtspunt naar voren te schuiven, kan de indruk maken van een verontschuldiging, van onzekerheid, van besluiteloosheid en daardoor de klassenstrijd verzwakken. Wanneer dit standpunt uitgesproken moet worden, dan slechts als propaganda onder hen die te winnen zijn voor de internationale socialistische politiek tegen de oorlog en om deze politiek tot een bewuste politiek te maken bij hen die haar voeren.

In deze zin en in deze vorm treedt de oorlog van het kapitalisme de sociale revolutie van de arbeidersklasse tegemoet.

Dienstplichtige Liebknecht

Rosa Luxemburg

... Zo is het leven en zo moet men het
nemen, dapper, onverschrokken en lachend -
ondanks alles ...

Wronke, 18-2-’17

... In lang heeft niets mij zo getroffen als het korte bericht van Martha over je bezoek aan Karl, hoe je hem achter tralies vond en hoe dat op je inwerkte. Waarom heb je mij dat verzwegen? Ik heb er recht op, aan alles wat je leed doet, deel te nemen, en laat niet aan mijn eigendomsrechten tornen! Overigens heeft deze zaak mij levendig herinnerd aan mijn eerste weerzien met mijn broers en zusters, tien jaar geleden in de Citadel van Warschau. Daar werd men in een stevige dubbele kooi van gevlochten staaldraad naar voren geleid, d.w.z. een kleinere kooi staat los in een grotere, en door het flikkerend vlechtwerk van beiden moet men zich met elkaar onderhouden. Daar het toen juist na een zesdaagse hongerstaking was, was ik zo zwak dat de ritmeester (onze vestingcommandant) mij bijna naar de spreekkamer moest dragen en in de kooi hield ik mij met beide handen aan het vlechtwerk vast, wat zeker de indruk van een wild beest in de dierentuin versterkte. De kooi stond in een tamelijk donkere hoek van de kamer, en mijn broer drukte zijn gezicht vrij dicht tegen het staaldraad aan. “Waar ben je?” vroeg hij aldoor en veegde z’n lorgnet schoon van de tranen die hem het zien beletten. - Hoe gaarne en met hoeveel vreugde zou ik nu in die kooi van Luckau zitten, om het van Karl over te nemen! ...

Wronke, 19-4-’17

Ik heb mij gisteren over de groet, die je mij per briefkaart zond, hartelijk verheugd, hoewel hij zo droevig klonk. Hoe gaarne zou ik nu bij je zijn, om je weder te laten lachen, zoals toentertijd na Karl’s gevangenneming, toen wij beiden - weet je het nog? - in Café Fürstenhof door onze overmoedige lachsalvo’s enig opzien verwekten. Wat was het toen toch mooi - ondanks alles! Onze dagelijkse jacht op een automobiel op de Potsdamer Platz, dan de rit naar de gevangenis door de bloeiende dierentuin in de stille lege straten met de hoge olmen, dan op de terugweg het noodzakelijke uitstapje in Fürstenhof, dan je noodzakelijk bezoek aan mij in Südende, waar alles in lentebloei stond, de gemoedelijke uren in mijn keuken, waar jij en Mimi aan het witgedekte tafeltje op de voortbrengselen van mijn kookkunst wachtten (weet je nog die lekkere haricots vers à la Parisienne? ... ). Bij dit alles heb ik de levendige herinnering aan onveranderlijk, stralend warm weer, en alleen daarbij heeft men toch dat echte, vrolijke voorjaarsgevoel. Dan ‘s avonds mijn onvermijdelijk bezoek aan jou, in je aardig kamertje - ik mag je zo graag als huisvrouw, dat staat je zo bijzonder lief, wanneer je met je bakvisfiguurtje bij de tafel staat thee te schenken - en tenslotte wanneer wij tegen middernacht elkaar naar huis brachten door de dampende, donkere straten) Herinner je je nog die wonderlijk mooie maannacht, in Südende, waarin ik je naar huis bracht en ons de gevels van de huizen met hun ruwe zware contouren tegen de achtergrond van de zachte blauwen hemel als oude ridderburchten voorkwamen?

Sonjuscha, zo zou ik steeds bij je willen zijn, je wat afleiden, met je babbelen of zwijgen, opdat je niet in je sombere, broeiende vertwijfeling vervalt. Je vraagt in je kaart “waarom is dat alles zo?” Jij, kind, ‘zo’ is juist het leven van het eerste begin af, alles hoort daarbij: leed, en scheiding en verlangen. Men moet dat maar steeds aanvaarden en alles mooi en goed vinden. Zo doe ik het tenminste. Niet door spitsvondige wijsheid, maar eenvoudig zo uit mijn natuur. Ik voel instinctief dat dit de enige, juiste manier is om het leven op te nemen en voel mij daardoor werkelijk in elke omstandigheid gelukkig. Ik zou ook niets uit mijn leven willen missen en niets anders hebben, dan het was en is. Als ik je toch eens tot deze levensopvatting kon brengen! ...

Ik heb je nog niet bedankt voor het portret van Karl. Wat heb je me daar blij mee gemaakt! Het was werkelijk het mooiste verjaardagsgeschenk dat je me geven kon. Het staat in een gouden lijst voor me op de tafel en volgt mij overal met zijn blik (zoals je weet zijn er portretten die iemand schijnen aan te kijken, waar men ook gaat staan). Het portret is uitstekend gelukt. Hoe moet Karl zich nu over de berichten uit Rusland verheugen! ...

Wronke, 23-5-’17

... Je laatste brief van de 14e was al hier, toen ik de mijne verstuurde. Ik ben zeer blij weer in gedachte bij je te zijn en zou je vandaag een hartelijke Pinkstergroet willen zenden! “Pinksteren, het lieflijke feest, was gekomen”, zo begint Goethe’s bewerking van Reinaard de Vos. Hopelijk zal je het een beetje vrolijk doorbrengen. Het vorige jaar hebben we nog met Mathilde de mooie tocht naar Lichtenrade gemaakt, waar ik voor Karl halmen plukte en die prachtige tak met berkenkatjes. ‘s Avonds gingen we toen nog als de ‘drie edele vrouwen uit Ravenna’ met rozen in de hand door de Südender vlakte wandelen ... Hier bloeit de vlier nu ook al, vandaag is zij opengegaan. Het is zo warm, dat ik mijn dunste mousseline kleed moest aantrekken. Ondanks zon en warmte zijn echter mijn vogeltjes, het een na het andere bijna helemaal stil geworden. Zij zijn klaarblijkelijk allen met het broeden zeer in beslag genomen; de wijfjes zitten op het nest, en de mannetjes hebben geen snavels genoeg om voor zich zelf en hun eega’s voedsel te zoeken. Ze nestelen ook wel meer buiten in het veld of in de grotere bomen, in mijn tuintje is het nu tenminste stil geworden. Slechts hier en daar slaat kort de nachtegaal, of de groene specht meldt zich met zijn kloppende roep, of ‘s avonds laat fladdert nog wel eens een vink, mijn mezen laten zich helemaal niet meer zien. Alleen een korte groet kreeg ik gisteren plotseling uit de verte van een blauwkopmees, en dat ontroerde me toch zo. De blauwkopmees is namelijk, in tegenstelling tot de koolmees, een trekvogel, eerst tegen het einde van maart komt ze weer bij ons. Ze hield zich eerst ook steeds in de nabijheid van mijn venster op, kwam met de anderen naar het venster toe en zong ijverig haar grappig ‘Zizi bä’, maar zo erg lang aangehouden, dat het als geplaag van een ondeugend kind klonk. Ik moest iedere keer lachen en haar net zo antwoorden. Toen verdween ze in het begin van mei met de anderen, om ergens buiten te gaan broeden. Ik zag en hoorde haar wekenlang niet meer. Gisteren hoorde ik plotseling van de overzijde boven de muren, die onze binnenplaats van een ander gevangenisterrein scheidt, de bekende groet, maar zo helemaal veranderd, slechts heel kort en haastig driemaal achter elkaar, ‘Zizi bä - Zizi bä - Zizi bä’, toen werd het stil. Mijn hart kromp ineen, er lag zoveel in deze haastige verre roep, heel de geschiedenis van een kleine vogel. Dat was namelijk een herinnering van de blauwkopmees aan de mooie tijd van de liefdesaanzoeken in het prille voorjaar, toen men de hele dag zong en lokte. Nu is het echter de hele dag vliegen en muggen verzamelen voor zichzelf en de familie, aldus heel in het kort een reminiscentie: ‘Ik heb geen tijd - ach ja, wat was het mooi - de lente is gauw voorbij - Zizi bä - Zizi bä - Zizi bä — ! ... ’

Wil je wel geloven, Sonjuscha, dat mij zo’n kleine vogelroep, waarin zoveel uitdrukking ligt, diep kan aangrijpen. Mijn moeder, die naast Schiller, de bijbel voor de diepste bron van wijsheid hield, geloofde stijf en strak dat Koning Salomo de taal van de vogels verstond. Ik lachte toenmaals in het volle besef van de meerderwaardigheid van mijn 14e jaar en het bezit van een moderne, natuurwetenschappelijke opvoeding, over deze moederlijke naïveteit. Thans ben ik zelf als Koning Salomo. Ik versta ook de taal van de vogels en de dieren, natuurlijk niet alsof zij menselijke woorden gebruiken, maar ik versta de verschillende schakeringen en aandoeningen, die zij in hun klanken weten te leggen. Slechts voor het ruwe oor van een onverschillig mens is het lied van een vogel steeds één en hetzelfde. Wanneer men van dieren houdt en begrip voor ze heeft, vindt men een grote verscheidenheid van uitdrukking, een hele taal. Ook het algemene verstommen nu na al het geluid in het begin van de lente, en ik weet, wanneer ik in de herfst hier nog ben, wat naar alle waarschijnlijkheid het geval zal zijn, dan zullen al mijn vrienden weer terugkeren en aan mijn venster voedsel zoeken. Ik verheug mij reeds nu op die ene koolmees, waarmede ik in het bijzonder bevriend ben.

Sonjuscha, je bent verbitterd over mijn langdurige gevangenisstraf en vraagt: “Hoe komt het dat mensen over andere mensen durven te beslissen. Waartoe dient dat alles?”. Vergeef mij, maar ik moest bij het lezen hardop lachen. Bij Dostojewski, in Gebroeders Karamasoff, komt een Madame Chochlakowa voor, die precies zulke vragen placht te stellen, waarbij ze dan radeloos van de een naar de ander in het gezelschap keek, maar, voordat ook maar iemand kon proberen te antwoorden, al weer op wat anders was overgesprongen. Mijn vogeltje, de hele cultuurgeschiedenis van de mensheid, die naar bescheiden raming een twintig eeuwen duurt, baseert zich op de “beslissing van mensen over andere mensen”, wat diep wortelt in de materiele levensvoorwaarden. Eerst een verdere pijnlijke ontwikkeling vermag dit te veranderen. We zijn juist nu getuigen van een dergelijk pijnlijk hoofdstuk, en jij vraagt, waartoe dit alles? ... ‘Waartoe’ - is volstrekt geen denkbeeld van het geheel des levens en zijn vormen. Waartoe dienen blauwkopmezen in de wereld? Ik weet het werkelijk niet, maar ik verheug mij er over dat ze er zijn en onderga het als een zoete troost wanneer plotseling over de muren heen een haastig ‘Zizi bä’ uit de verte naar mij toe klinkt.

Je overschat overigens mijn ‘opgeruimdheid’. Mijn innerlijk evenwicht en mijn gevoel van geluk kunnen, helaas, reeds bij de geringste schaduw die over mij valt, uit hun voegen gerukt worden, en ik lijd dan onuitsprekelijk, alleen omdat ik de eigenaardigheid bezit dan te verstommen. Letterlijk, Sonitschka, ik kan dan geen woord over de lippen krijgen. Bij voorbeeld de laatste dagen, ik was net zo vrolijk en gelukkig, verheugde mij op de zon, toen overviel mij plotseling op maandag een ijzige stormwind en opeens verkeerde zich mijn stralende vrolijkheid in diepe droefenis. En als mijn zielsgeluk in persoon plotseling voor mij stond, ik bracht geen woord over de lippen en kon hoogstens met stomme blik mijn vertwijfeling klagen. Weliswaar kom ik zelden genoeg in de verleiding te spreken, ik hoor soms wekenlang mijn eigen stem niet, dat is overigens de reden waarom ik het heldhaftige besluit genomen heb, mijn Mimi toch niet te laten komen. Het diertje is gewend aan opgewektheid en leven, ze heeft het zo graag als ik zing, lach en met haar door alle kamers krijgertje speel. Ik laat haar dus bij Mathilde. Mathilde komt een dezer dagen bij mij, en ik hoop dan weer wat uit de put te zijn. Misschien zal Pinksteren ook voor mij ‘het lieflijke feest’ zijn.

Sonitschka, wees jij vrolijk en rustig, alles zal toch nog goed worden, geloof me. Groet Karl hartelijk, ik omarm je nogmaals,

Je Rosa

(Breslau) Midden november 1917

Mijn lieve Sonitschka,

Ik hoop spoedig gelegenheid te hebben je eindelijk weer deze brief te sturen en grijp met verlangen naar de pen. Hoe lang moest ik nu de lieve gewoonte ontberen om met jou tenminste op papier te babbelen) Maar het ging niet. De weinige brieven die ik schrijven mocht, moest ik voor Hans D. uitsparen, die daar toch op wachtte. Daarmee is het nu gedaan, mijn twee laatste brieven waren reeds aan een dode geschreven, een heb ik al teruggekregen. Onbegrijpelijk blijft mij dit feit nog steeds. Doch praten wij er liever niet over, ik maak deze dingen het liefst met mijzelf alleen uit, en als men mij ‘omzichtig’ op het kwade nieuws voorbereiden en door eigen geweeklaag ‘troosten’ wil, zoals N. het deed, dan irriteert mij dat onzegbaar. Dat mijn naaste vrienden mij nog zo weinig kennen en zo onderschatten, dat ze niet begrijpen: het beste en fijnste in zulke gevallen is mij dadelijk maar kort en eenvoudig in twee woorden te zeggen: hij is dood - dat krenkt mij, maar genoeg hierover.

... Wat jammer van de maanden en jaren, die nu voorbijgaan en waarin wij tezamen zulke mooie uren konden beleven, ondanks al het verschrikkelijke dat in de wereld geschiedt. Weet je, Sonitschka, hoe langer het duurt en hoe meer het lage en afgrijselijke, dat iedere dag plaats vindt, alle grenzen en maten overschrijdt, des te rustiger en zekerder word ik, zoals men tegenover een element, een buran, een watervloed, een zonsverduistering, geen zedelijke maatstaven aan kan leggen, maar ze slechts als een gegeven, als voorwerp voor navorsing en lering beschouwen moet.

Dit zijn klaarblijkelijk de objectief enig mogelijke wegen van de geschiedenis en men moet hun volgen, zonder zich van de hoofdrichting te laten afleiden. Ik heb het gevoel, dat deze hele morele modderpoel, waardoor we waden, dit grote gekkenhuis, waarin we leven, opeens, zo vandaag of morgen, als door een toverslag in zijn tegendeel omslaan, in ongehoorde grootheid en heldhaftigheid omslaan kan, en - als de oorlog nog een paar jaren duren zal - omslaan moet ... Lees eens Les dieux ont soif van Anatole France. Ik houd het werk hoofdzakelijk daarom voor zo groot, omdat het met geniale blik het almenselijke aantoont: Ziet, uit zulke jammerfiguren en zulke alledaagse onbeduidendheid worden in overeenkomstige ogenblikken van de geschiedenis de reusachtige gebeurtenissen en de indrukwekkendste heldendaden geboren. Men moet alles in de maatschappelijke gebeurtenissen opnemen als in het privé-leven: rustig, in grote trekken en met een milde glimlach. Ik geloof er vast aan, dat zich tenslotte alles na de oorlog of aan het eind van de oorlog nog ten goede keert, maar we moeten blijkbaar eerst door een periode van het ergste menselijke lijden waden.

Breslau, midden december 1917

... Nu is het een jaar dat Karl in Luckau zit. Ik heb er deze maand dikwijls aan gedacht, en precies een jaar geleden was je bij me in Wronke, toen je me die mooie kerstboom gaf ...

Van dit jaar heb ik er mij hier een laten bezorgen, maar men bracht mij een die helemaal kaal was met ontbrekende takken - in geen vergelijking met die van verleden jaar. Ik weet niet hoe ik daar die acht lichtjes op moet maken, die mij zijn toegestaan. Het is mijn derde kerstmis achter tralies, maar neem het maar niet tragisch op. Ik ben zo rustig en vrolijk als steeds. Gisteren lag ik lang wakker - ik kan nu nooit voor één uur inslapen, moet echter reeds om tien naar bed - dan droom ik van alles in het donker. Gisteren dacht ik zo: wat is het toch merkwaardig dat ik voortdurend in een vreugderoes leef - zonder enige bijzondere reden. Zo lig ik bijvoorbeeld in de donkere cel hier op een steenharde matras, om mij heen in huis heerst de gewone kerkhofstilte, men denkt dat men in het graf ligt; van het venster uit tekent zich op de zoldering de reflex van een lantaarn, die de hele nacht voor de gevangenis brandt. Van tijd tot tijd hoort men alleen heel gedempt het verre ratelen van een trein die voorbij gaat, of vlak in de nabijheid onder de vensters het hoesten van de schildwacht, die in zijn zware laarzen langzaam een paar schreden doet om de stijve benen te bewegen. Het zand knerpt zo hopeloos onder deze schreden, dat heel de ledigheid en het uitzichtloze van het bestaan daaruit opklinkt door de vochtige donkere nacht. Daar lig ik stil alleen, gewikkeld in deze veelvoudige, zwarte doeken van de duisternis, verveling, onvrijheid, winter - en daarbij klopt mijn hart van een onbegrijpelijke, onbekende innerlijke blijdschap, zo, zoals wanneer ik in stralende zonneschijn over een bloeiende weide zou gaan. En ik lach in het donker het leven toe, zo, alsof ik ergens een wonderlijk geheim wist, dat alle boosheid en treurige leugen straft en in louter glans en geluk verandert.

En daarbij zoek ik zelf naar een oorzaak voor deze vreugde, vind niets en moet opnieuw lachen over mezelf. Ik geloof, het wonder is niets anders als het leven zelf. De diepe nachtelijke duisternis is zo schoon en zacht als fluweel, wanneer men het maar op de juiste manier beschouwt. En in het knersen van het vochtige zand onder de langzame zware tred van de schildwacht zingt ook een klein, schoon levenslied - als men maar op de juiste manier te luisteren weet. In zulke ogenblikken denk ik aan je en zou zo graag deze toversleutel met je willen delen, zodat je steeds en in alle omstandigheden het schone en vreugdevolle van het leven ontwaart, zodat je ook in zo’n roes leeft en over een bonte wei gaat.

Ik denk er niet aan, je met ascetisme, met ingebeelde vreugden af te schepen. Ik gun je alle werkelijke zinnenvreugden. Ik zou je alleen daarbij nog mijn onuitputtelijke innerlijke vrolijkheid willen geven, zodat ik over jou geen zorg heb. Dat jij in een met sterren bestikte mantel door het leven gaat, die je behoedt tegen al het kleine, nietswaardige en beangstigende.

Je hebt in het Steglitzer Park een mooie struik met zwarte en rose-violette bessen geplukt. Voor zwarte bessen komen òf vlier in aanmerking - haar bessen hangen in grote zware, dichte trossen tussen grote gevederde schermbladen, je kent ze vast, òf, wat waarschijnlijker is, ligusters; slanke, sierlijke, rechtstandige ritsen van bessen en smalle, langwerpige, groene bladeren. De rose-violette, onder kleine blaadjes verscholen bessen kunnen van de dwergmispel zijn, zij zijn weliswaar eigenlijk rood, maar in dit late jaargetij al een beetje overrijp en aangestoken, lijken zij vaak violet roodachtig. De blaadjes lijken op die van de myrrhe, klein, aan het eind spits, donkergroen en leerachtig van boven, van onder ruw.

Sonjuscha, ken je Platen’s Noodlottige gaffel? Kun je het mij sturen of brengen? Karl heeft eens verteld dat hij het thuis gelezen had. De gedichten van George zijn mooi. Nu weet ik vanwaar het vers: “En onder ‘t ruisen van het roze graan!” ... stamt, dat je placht op te zeggen wanneer we buiten gingen wandelen. Kun je me bij gelegenheid de nieuwe ‘amadis’ overschrijven, ik hou zo van dat gedicht - natuurlijk dank zij het lied van Hugo Wolff - heb het echter niet hier. Lees je Lessing’s Legenden nog verder? Ik heb opnieuw Lange’s Geschiedenis van het materialisme opgenomen, dat mij steeds opwekt en verfrist. Ik zou zo graag willen dat je het ook eens las.

Ach, Sonitschka, ik heb hier zo iets smartelijks beleefd. Op de binnenplaats, waar ik wandel, komen vaak wagens van militairen, vol beladen met zakken of oude soldatenjassen en hemden, dikwijls vol bloedvlekken ... die worden hier afgeladen, over de cellen verdeeld, versteld, dan weer opgeladen en aan de militairen afgeleverd. Laatst kwam zo’n wagen, in plaats van met paarden, met buffels bespannen. Ik zag deze dieren voor ‘t eerst van nabij. Zij zijn krachtiger en breder gebouwd dan onze runderen, met platte koppen en plat omgebogen horens, de schedel komt dus overeen met die van onze schapen, helemaal zwart, met grote, zachte ogen. Zij stammen uit Roemenië, zijn oorlogstrofeeën ... de soldaten die de wagens rijden, vertellen dat het zeer moeilijk was deze wilde dieren te vangen, en nog erger, om hen, die aan de vrijheid gewend waren, als trekdieren te gebruiken. Ze worden ontzettend geranseld, omdat voor hen het woord geldt: ‘vae victis’ [Wee de overwonnenen!] ... Meer dan honderd van deze dieren zullen alleen al in Breslau zijn. Daarbij krijgen zij, die aan de welige Roemeense weide gewend waren, ellendig en karig voedsel. Zij worden zonder erbarmen uitgebuit, om alle mogelijke vrachtwagens te slepen en gaan daarbij snel ten gronde. Enige dagen geleden kwam hier weer een wagen met zakken ingereden, de vracht was zo hoog opgestapeld dat de buffels niet over de drempel van de poortingang konden. De begeleidende soldaat, een brutale kerel, begon toen zo met het dikke eind van de stok van zijn zweep op de dieren los te ranselen, dat de opzichteres hem woedend vroeg of hij dan geen medelijden met de dieren had! “Met ons mensen heeft ook niemand medelijden”, antwoordde hij met een boosaardig lachje en sloeg er heviger op in ... De dieren trokken tenslotte en kwamen over de berg, maar een er van bloedde ... Sonitschka, de huid van de buffel is spreekwoordelijk voor dikte en taaiheid, en die was gescheurd. De dieren stonden toen bij het afladen heel stil en uitgeput, en een, degene, die bloedde, staarde daarbij voor zich uit met een uitdrukking in het zwarte gezicht en de zachte ogen, als een behuild kind. Het was regelrecht de uitdrukking van een kind, dat hard bestraft geworden is en niet weet waarom, daarom ook niet weet hoe de kwelling en het ruwe geweld te ontlopen ... ik stond er voor, en het dier keek me aan, mij vloeiden de tranen naar omlaag - het waren zijn tranen, men kan om de liefste broeder niet smartelijker snikken dan ik in mijn onmacht om dit stille leed snikte. Hoe ver, hoe onbereikbaar, verloren de vrije, sappige, groene weiden van Roemenië! Hoe anders scheen daar de zon, blies de wind, hoe anders waren daar de schone vogelklanken of het melodieuze roepen van de herders. En hier - deze vreselijke stad, de bedompte stal, dat afschuwwekkende muffe hooi, met rottend stro vermengd, de vreemde, verschrikkelijke mensen - en de slagen, het bloed, dat uit de verse wonden sijpelt ... O, mijn arme buffel, mijn arme, beminde broeder, wij staan hier beiden zo machteloos en stom en zijn slechts één in smart, in onmacht, in verlangen. En onderwijl verdrongen zich de gevangenen ijverig om de wagen, laden de zware zakken af en sleepten ze het huis in. De soldaat echter stak beide handen in de broekzakken, wandelde met grote schreden over de binnenplaats, lachte en floot zacht een straatdeuntje. En de hele heerlijke oorlog trok aan mij voorbij ...

Schrijf mij gauw, ik omhels je, Sonitschka.

Je Rosa

Sonjuscha, liefste, wees ondanks alles rustig en vrolijk. Zo is het leven en zo moet men het nemen, dapper, onverschrokken en lachend - ondanks alles.

Eugène Léviné

... Wij communisten zijn allen doden met verlof ...

Voor het Standgerecht te München

Petersburg, Gevangenis

Waarde Mejuffrouw R.!

Of dit stuk papier u ooit bereiken zal? Ik weet het niet. Of het wel eens daarheen de weg zal vinden, waar geen dikke ijzeren tralies het oog vermoeien, de weg uit deze kooi, die door dikke en hoge muren omgeven is?

Ik weet het niet ... Doch ik hoop het. Misschien wordt een van de gestraften ontslagen en smokkelt het mee naar buiten. Misschien zorgt een van de bewakers er voor uit heimelijk meegevoel met de ‘politieken’. En misschien komt het na lange zwerftochten toch in uw handen.

Wat is het nu al lang geleden, sinds we samen in het rumoerige Berlijn en in het vaak zo stille Salon Ehrental menig uur doorbrachten. Als ik de ogen sluit, zie ik het schemerduister en zie u, hoe ge luistert. Weet u nog hoe ik u eens bloedige fantasieën vertelde? Het klonk zo gruwelijk ... en was toch niet half zo bloedig en gruwelijk als het werkelijke leven. Het is waar, in het leven lijkt veel niet zo schel, naar buiten eenvoudiger ... ja, maar alleen naar buiten. Terwijl ik deze regels schrijf, worden onze vrienden in Kroonstad doodgeschoten ... waaronder jonge meisjes, jonge knapen, die nog nauwelijks begonnen te leven, en die reeds hun leven eindigen, omdat zij meer aan het leven van anderen dan aan het eigen dachten. En daar buiten ... alles zo rustig. Voor het venster dwarrelen de mussen en maken lawaai. De zon schijnt op de venstertralies en in de woning van de oppassers tokkelt iemand op de balalaika. Alles als vroeger. En buiten achter de muren is de strijd uitgewoed, en we hebben verloren. Verloren. Dagelijks worden nieuwe gevangenen gebracht, de gevangenissen zijn al overvol, en steeds komen er nieuwe, nieuwe. En menig bekend gezicht knikt met een treurig lachje: “ook gevangen”.

Genoeg hiervan.

Ik wou van het verleden dromen en ben weer in het heden terecht gekomen. Vaak schijnt het mij, of dit laatste jaar in Rusland vol moeite en strijd slechts een droom is. De balalaika in de oppasserwoning klaagt en zingt. Ik sluit de ogen en denk aan andere wijzen. Slepende, snikkende Italiaanse violen en mandolines. De baron vertelt met licht zingende Baltische tongval van Juninachten aan de Vesuvius. En de Italiaanse kapel speelt en speelt. En dan die razende tocht in de snuivende, toeterende automobiel door de herfstige dierentuin. De automobiel loeit als een dier, de bomen buigen zich in de wind en wij razen, razen voort. Donker, huiveringwekkend, en schoon.

En als de witte booglampen ons in het gezicht schijnen, spijt het ons allen om die paar minuten van donkere, razende eenzaamheid. De automobiel loeit en snuift nog, maar overal in ‘t rond gapen nuchtere, elektrisch verlichte straten. En dan ... getingel, geschreeuw, zingzang in het cabaret. Schelle, rauwe tonen. Voorbij! Voorbij! We gaan naar de Spree. Op de plompe marktschuiten schommelen langzaam groene lantarens en spiegelen zich in het water. Een stille van water doordrenkte lucht. U gaat naast mij en vertelt mij over Venetië. Vertelt mij hoe men daar rusten kan, rusten en genieten.

En ik denk dat het nog te vroeg is om te rusten, en ik heb een voorgevoel van het jaar vol strijd, dat voor mij staat. Revolvergeknetter. Eeuwig door de politie opgejaagd. Nooit zeker van zijn leven en de vrijheid ...

En toch gelukkig ...

Niemand, niemand kan het Russische volk zo leren kennen als wij revolutionairen. Men spreekt van Russische gastvrijheid. En toch vermoedt niemand hoe ver zij zich strekt. We hebben huis noch hof op onze zwerftochten, en we kennen haar... de gastheer dreigt Siberië, als hij ons opneemt, - en zijn huis staat tot onze beschikking met een vanzelfsprekendheid en een eenvoud zonder weerga. Mensen lopen mijlen ver te voet om een spreker bij zich te noden. In stromende regen, in natte, koude nachten zitten zij, met honderden samengestroomd uit alle naburige dorpen en luisteren en zoeken de waarheid, leren voor de waarheid strijden.

“Wat is waarheid?” Nergens wordt in deze vraag zoveel heilige ernst gelegd als hier, want ook nergens betaalt men het antwoord zo met het leven ...

Herman Gorter

Dat is uw heerlijke taak: arbeiders! het Socialisme
komt. Maar alleen door u. Gij kunt de
heersers zijn van de aarde, van de natuur en hare
bergen en zeeën. En van de steden en van de dorpen.
Gij kunt de jeugd maken tot ééne bloem. Gij
kunt de mensheid weer verzoenen met haar
martelaars. Gij kunt de droom vervullen van
Vrijheid en van oneindige Schoonheid. Weest
één met elkaar. Dan brengt ge de Mensen-Eenheid.

Uit: De School der Poëzie III
Socialistische verzen.

Najaar, 1913

Bij ‘t maken van Pan II, deel III

O, ik voel zo goed dat er aan mijn werk veel ontbreekt. Het is waar.

... Maar toch, ik moet proberen, altijd weer, altijd weer mijn best doen om te benaderen dat nieuwe, schone, die nieuwe schoonheid die ik toch in de wereld voel en zie. Ik kan er niet, en ik zal er niet van aflaten. Nooit. Zolang ik leef zal ik het zoeken, dat heb ik mezelf jaren en jaren geleden beloofd. Midden in al mijn zwakheden is dat mijn sterkte. Ik wil niet de gemakkelijke, schone natuurverzen blijven geven die ze van mij verwachten.

Het leven dat bezig is te komen is nieuw. De mensenwereld die bezig is te komen, is nieuw. De wereldbeschouwing die aanbreekt is nieuw, en nieuwe gevoelens komen er tussen de mensen. En ik, die dat zie, weet, voel, zou niet proberen DIE te zeggen! Ik zou de minste zijn als ik het niet probeerde!

In onrust en strijd breng ik mijn nachten door, en mijn dagen zijn vol van de poging ... Soms zie ik licht, plotseling komen de heldere schone uren van kalmte en bevrediging in mijn pogen. Weinig zal ik zeker bereiken maar voor mijn gevoel alles, want ik zal alles geven en doen wat ik kan.

1923

... Hij die de kunst van het socialisme zoekt, kan tot zijn ontwikkeling, om te leren, alleen de hoogste kunst gebruiken. Want de hoogste trap tot een staat van vrijheid is het socialisme.

Dit zijn in de poëzie: Homerus, de Griekse lyrici en tragici, Dante en Petrarca, de grootste Engelsen, van Chaucer af tot Rosetti toe. Want deze dichters, alleen deze, bezingen een stijging tot een graad van vrijheid, zo schoon en groot, dat het beeld daarvan, alleen het beeld van deze, een leerschool zijn kan voor wie tracht te maken het beeld van de nog veel hogere vrijheid, die het socialisme brengt.

1924

... Het ontbreken van een gemeenschap waaraan hij zich geven kan met geheel zijn onbewuste, - het zien van deze kapitalistische maatschappij in al haar rotheid, waaraan hij dit niet doen kan, veroorzaakt in de ziel van de jeugd een chaos, maakt haar leven onbewust tot een hel en vernielt en vernietigt, verminkt en onteert de drie heilige gaven, de drie liefden, wier eenheid ons wezen is, en die samen, als wij ze samen kunnen ontplooien, culmineren tot de liefde voor het heelal.

Gustav Landauer

... Wat het klooster was voor de middeleeuwen,
zou de gevangenis voor ons, modernen,
kunnen worden ...

Aan Hugo Warnstedt

Hermsdorf b. Berlijn, 27 november 1914

Beste vriend Warnstedt,

Heb dank voor je beide brieven, die ik beiden na verloop van ongeveer 5-6 dagen, dus prompt ontvangen heb. Evenzo voor de zendingen met ettelijke tijdschriften die ik nog niet heb kunnen inzien. Houdt maar moed en laat niet de gedachte toe als zou je niet goed gehandeld hebben, niets is meer verkeerd dan aan levende, in haar soort enige situaties, een schema, en al ware het ook dat van de grootste voorbeelden, het schema van het Offer, aan te leggen. Somtijds is het offer volstrekt niet het zwaarste. Volharden ter wille van de verplichting, het zij groot of klein, die men op zich heeft genomen - dat is nu wat nodig is.

“Alles heeft zijn tijd”, nog, nog lang niet zijn we zo ver, dat een vallend steentje een lawine aan het rollen brengt. Heden zou het steentje vallen, geluidloos, zonder weerklank, zichzelf getrouw en edel - maar in eenzaamheid. Je hebt zelf kunnen merken, welke tijden voor ons komen. Waren wij in Duitsland te vervangen, dan zou ik misschien anders spreken; maar zoals de dingen nu zijn, is het waarlijk niet uit ijdelheid wanneer men zegt, dat wij als wachters, als degenen die reeds vooruit geweten hebben wat thans velen zullen weten, inderdaad niet te vervangen zijn. Omdat men ons nodig heeft, moeten wij leven, om te werken. Jawel, het gaat er thans om kleur te bekennen. Maar wij hebben niet alleen van onszelf en onze zwakheid te getuigen. Maar ook van de kracht die wij in ons weten, en die slechts helpers behoeft, om met het bouwen van het goede te kunnen beginnen. Ik meen dat het Heine is, die ergens vertelt van een matroos, die zonder blijkbare reden, midden in vredestijd in het topje van de mast klautert en in zee springt onder het roepen van: “Ik sterf voor admiraal Jackson!” Dat is het typische voorbeeld van het offer zonder zin en gevolg.

Alle achting voor deze toegewijde matroos, maar ook achting voor degene die verder op de galei blijft, in de hoop spoedig aan een schip mee te kunnen helpen timmeren dat de namen ‘Vrijheid en Schoonheid’ voert.

...

Aan Ludwig Berndl

Hermsdorf i.d. Mark, 16 augustus 1915

Waarde vriend Berndl,

Het gaat ons tot dusverre heel goed. Mijn vrouw is van haar reis terug. Men heeft in deze beproevingstijd mensen verloren, dat is waar. Maar men krijgt weer moed, omdat men ziet dat men daarna meerdere vindt die iemand begrijpen en met hem meevoelen als weleer. Neen, wij kunnen werkelijk niet aan de oorlog ontkomen, en wij moeten het ook niet. Zo weinig als ik wil aanvaarden dat men een algemene afschuw van de mensen als zodanig uitspreekt en daarbij vergeet, dat men zelf een mens is. Evenmin wil ik mij, hoe pijnlijk het ook is, aan het koesteren van een illusie overgeven. Voel ik zuiverheid in mij, voel ik, dat de toestanden van de mensen zonder elkaar anders waren, wanneer de mensen waren zoals ik zelf - goed, dan heb ik de zekere troost dat, wat in mij leeft, ook bij alle anderen in aanleg, bestemming en vermogen niet ontbreekt (de mensen zijn gelijk). Zie ik overal schuld om mij heen, schuld over het doen, het laten, het dulden: dan weet ik, dat ik - met mijn gelijken samen - een ongekend zware taak heb. Neen, neen, laat ons maar al deze gruwelen beleven, laten wij maar ongelukkig zijn tot op de bodem van het hart en tot alles in ons ineenstort — maar laat ons er niet over klagen, maar zoals die andere strijders door activiteit de ellende overwinnen, zo moeten ook wij al strijdend ervaring opdoen. Slechts heldhaftigheid kan de mensheid redden. Laat ons maar eerst de heldhaftigheid uit haar grauwe verwildering redden, uit haar staatsslavernij. Men zegt weliswaar, dat deze oorlog ‘in werkelijkheid’ uit maatschappelijke tegenstellingen gevoerd wordt. Het moge hoogstens de waarheid zijn voor zover het de resultaten zijn die daaruit voortvloeien. Dat geldt zeker niet voor de waarheid inzake de motieven, door welke de verantwoordelijken, zowel als zij die zich laten aanvoeren, gedreven worden. En wie de mensen anders wil laten handelen, moet zich aan hun motieven houden: deze zijn veranderlijk.

Dat wat beslist bij het uitbreken en het doorzetten van de oorlog is de macht en de glorie van de staten. Onze taak is dus: de mensen op de werkelijke zin van hun gedrag te wijzen, dat de volken niet elkaars doodsvijanden zijn, maar de staten; en dat de ‘staat’ zowel naar binnen als naar buiten een verkeerde en verouderde vorm van organisatie is voor de maatschappij, het vreedzaam ruilverkeer en de openbare veiligheid. Dat zijn feiten, die waren, zijn en zullen worden: dat de mensen in gemeenschap samenwonen, over grote afstanden onder elkaar goederen en diensten uitwisselen; dat zij in taal, zeden, in de wijze waarop zij hun gevoelens en verlangen tot uiting brengen nationaal verschillen; dat de massa steeds meent dat een elk leeft om te eten, en dat steeds weer enkelingen onder de volken opstaan die de verhouding omkeren en de geest en de offervaardigheid van de mensen een doel wijzen; dat is werkelijkheid, die blijft. Maar het doel, waarvoor de volken elkaar thans afslachten, is hen, de enkelingen, die geroepen zijn om geestelijk te leiden, tot volmaakte zinloosheid, tot onwaarachtigheid, tot niets geworden. Deze onwaarachtigheid te vernietigen, - daar hebben wij aan mee te helpen; en daartoe, daar sta ik borg voor, zullen ook de resultaten van deze oorlog, hoe zij zich ook steeds in bijzonderheden vertonen, zal heel deze oorlogvoering aan meehelpen.

Dat besef van een taak te hebben, en het gevoel dat dit begeleidt: dat de daad nimmer tevergeefs is, wat men ook hoop kan noemen, het is dit, wat mij van de vertwijfeling redt; het kan zijn dat ik de dingen alleen daarom zo zie, omdat ik juist niet vertwijfelen wil. Hoe dan ook - ik geef toe, dat ik met hem die vertwijfelen wi1, niet twisten kan.

Hartelijke groeten van huis tot huis,
Uw Gustav Landauer

Vanzetti

... De dood, dat is niets. Het is de onrechtvaardigheid, die wreed is ...

Gevangenis van Charlestown
22 juli 1921

Waarde Mevrouw Glendower Evans,

Ik vroeg me juist af wat ik zou doen om de lange dagen in de gevangenis door te brengen en ik zei mezelf: Werken. Maar wat. Schrijven. Ik zie een zachte moederlijke figuur en ik hoor opnieuw een stem: “Waarom nu niet het een en ander te schrijven. Dat zal je van nut kunnen zijn wanneer je vrij zult wezen”. Dat was toen ik uw brief had ontvangen.

Uit het diepste van mijn hart bedankt voor uw geloof in mijn onschuld. Ik ben onschuldig. Ik heb in mijn hele leven geen druppel bloed vergoten, noch ooit een cent gestolen. Een beetje kennis van de geschiedenis, genoeg droevige levenservaring, hebben mij gedachten ingegeven die zich van anderen onderscheiden. Maar ik zou mijn broeders er van willen overtuigen dat men zonder waarheid en eerlijkheid niet wat geluk in deze wereld kan krijgen. Ik heb gepredikt, ik heb gewerkt. Ik heb er met al mijn krachten naar gestreefd dat de sociale rijkdom aan allen behoorde, daar hij de vrucht is van de arbeid van allen. Maar dat betekende niet dat ik plundering en opstand met elkaar verwarde. De opstandigheid, de grote bewogenheden van de ziel, hebben niets met dollars te maken. Daartoe behoort liefde, kennis, de geest van de offervaardigheid, gedachten, geweten, instinct. Daartoe behoort nog meer dan geweten, hoop, goedheid. En al deze gezegende dingen kunnen in de harten van de mensen gezaaid, tot leven gewekt, geoogst worden op veel manieren, maar niet door diefstal of door roofmoord.

Ik moet u zeggen dat ik aan Italië denk. Ik denk er niet aan te spreken als de onwaardige zoon van een grote familie en ik kan bevestigen, dat, voor zover ik mijn behoeften, mijn voornemens, mijn verlangens ken, ik niet de minste lust heb om een bandiet te worden. Ik houd er van onderricht te worden door Tolstoj, Sint Franciscus en Dante. Ik houd van het voorbeeld van Cincinnatus en van Garibaldi. De genoegens van de epicuristen zijn niet de mijne. Een onderdak, een stukje grond, wat boeken en een beetje eten, dat is alles wat ik nodig heb. Ik bekommer me niet om geld, noch om ledige tijd, noch om eerzucht. En zelfs in deze wereld van schapen en van wolven is het waar dat ik dit alles kan krijgen. Mijn vader heeft akkers, huizen, tuinen. Hij verkoopt wijn, vruchten, koren. Hij heeft mij vaak geschreven om terug te komen en hem bij de zaken te helpen. Ik denk dat deze moordgeschiedenis hem er van zal overtuigen dat mijn geweten mij niet toestaat een zakenman te worden en mijn brood te verdienen door op zijn velden te werken.

Nog meer: de helderheid van geest, de rust van het geweten, de vastberadenheid en de kracht van de wil, de intelligentie, alles waardoor een mens zich een deel van het leven voelt, van de kracht en het vermogen tot begrijpen van het universum, dat alles is in tegenspraak tot de misdaad. Dat weet ik, ik zie het, ik zeg het tegen de hele wereld: schendt nooit de wetten van de natuur als ge geen ellendeling wilt worden. Ik herinner mij: het was een nacht zonder maan, maar met sterren. Heel alleen zat ik in de duisternis. Ik was droevig, zeer droevig. Met het hoofd tussen de handen begon ik naar de sterren te kijken. Ik voelde dat mijn geest verlangen had mijn lichaam te ontvluchten en ik poogde haar weer in mijn lichaam terug te brengen. Ja, ik ben een zoon van de natuur, maar ik ben zo rijk dat ik geen geld nodig heb. En juist daarom zeggen ze dat ik een moordenaar ben en veroordelen ze mij ter dood. De dood? Dat is niets. Het is de onrechtvaardigheid, die wreed is.

U raadt mij aan te studeren. Ja dat zou mooi zijn. Maar ik ken niet genoeg Engels om in deze taal te kunnen studeren. Ik zou Longfellow, Paine, Franklin en Jefferson willen kunnen lezen, maar ik kan het niet. Ik zou wiskunde, natuurkunde, geschiedenis, allerlei wetenschap willen studeren, maar ik heb geen voldoende vooropleiding gehad om met deze studies te beginnen, vooral met de twee eersten, en ik kan niet studeren als ik niet werk, als ik niet werk aan zware fysieke arbeid in de zon en in de wind, de vrije en zo gelukkige wind. Een vlam kan niet branden zonder lucht, en het licht van de kennis niet zonder gemeenschap met moeder natuur.

Ik hoop u spoedig te zien, u lang te kunnen spreken. Ik zal iets schrijven, een beschouwing misschien en ik zal het noemen In afwachting van de beul. Ik heb het vertrouwen in de rechtvaardigheid van de mensen verloren. Tenminste in hetgeen dat men zo noemt, niet, versta mij wel, in het gevoel dat in het hart van de mens leeft en dat geen helse macht ooit zal kunnen verstikken. Uw hulp en de hulp van vele dappere lieden hebben het dragen van mijn kruis lichter gemaakt, ik zal het niet vergeten. Vergeef zo’n lange brief, maar de herinnering aan u is zózeer bij mij, dat tien bladzijden niet voldoende zijn om mijn gevoelens jegens u te kunnen uitdrukken. Ik weet zeker dat u mij zult vergeven. Salve.

Sacco

... Ze kunnen onze ideeën niet vernietigen ...

18 augustus 1927
Gevangenis van Charlestown

Mijn beste zoon, mijn beste bondgenoot,

Sinds de laatste keer dat ik je gezien heb, dacht ik je te kunnen schrijven, maar ik werd daarin verhinderd, omdat mijn hongerstaking langer duurde en omdat ik bang was niet de moed te hebben je te spreken.

... Intussen moet ik je nu schrijven voor men ons opnieuw wegvoert naar het Huis van de Dood, want ik ben er van overtuigd dat zodra het hof een nieuw onderzoek zal hebben geweigerd, wij terstond naar beneden zullen worden gebracht. En wanneer er niets gebeurt, zullen we op 22 augustus te middernacht geëlektrocuteerd worden. Daarom is nu sinds gisteren en vandaag mijn hart open voor alles en vol van liefde. Nooit had ik kunnen denken dat onze beide onafscheidelijke levens ooit gescheiden zouden kunnen worden. Maar denkend aan deze zeven smartelijke jaren wijst alles er op dat dit werkelijkheid gaat worden, maar onderwijl kan niets onze bezorgdheid en de hevigheid van onze liefde veranderen. Nog meer, ik geloof dat onze liefde nu groter is dan ooit te voren. Dat is een grote troost, maar het is ook iets groots, want zo kun je zien dat de liefde niet alleen in de vreugde zit, maar ook en vooral in het vechten met de smart. Houdt dat in je geheugen vast, Dante. Wij hebben het doorstaan, en wij zijn fier, zonder ijdelheid.

... Ik heb de hongerstaking opgegeven, omdat ik nog eens je zusje Inés wilde omhelzen en je moeder en alle beminde kameraden en de kameraden van het leven en niet van de dood. Ook vandaag, zoon, zal het leven zich nog voortzetten en opnieuw rust en eentonigheid brengen, maar zonder horizon en steeds vol van de triestheid en de visioenen van de dood.

Welk een vreugde je eindelijk te zien, mijn kleintje, na zoveel te hebben gepraat met je moeder en na dag en nacht van je te hebben gedroomd. Na met je te hebben gepraat alsof wij samen dagenlang zouden spreken, in deze dagen. Ik heb je vele dingen gezegd gedurende dit bezoek, en ik zou je nog veel meer hebben willen zeggen, maar ik heb gevoeld dat je het zelfde hartelijke jongetje zult blijven, toegewijd aan je moeder, die veel van je houdt, en ik wil niet blijven aanhouden, want ik ben er zeker van dat je hetzelfde jongetje zult blijven en dat je je alles zult herinneren van hetgeen ik je heb gezegd. Ik weet het en ik weet ook, dat wat ik je ga zeggen je diep ontroeren zal, maar schrei niet, Dante, want reeds te veel tranen zijn nutteloos vergoten, zoals die van je moeder gedurende zeven jaar en alles vergeefs. Daarom zoon, in plaats van te huilen, wees sterk om je moeder te kunnen troosten en wanneer je je moeder de moedeloos makende eenzaamheid zou willen laten vergeten, zal ik zeggen wat ik deed. Neem haar mede op een lange wandeling naar buiten, pluk wilde bloemen, leg je neer in de schaduw van de bomen, bij de muziek van de snelle beek en in de zachte vrede van moeder natuur, ik weet zeker dat ze zich over dit alles zal verheugen en ook jij zult gelukkig zijn. Maar denk er steeds aan, Dante, neem bij het spel van het geluk nooit alles voor je zelf, maar kijk naar beneden en help de zwakken, die om hulp vragen, help de vervolgden en de geslagene, want zij zijn je beste vrienden, het zijn zij die vechten en vallen zoals je vader en Bartolo gisteren hebben gevochten en gevallen zijn om de zoete vrijheid te veroveren voor allen en voor de arme arbeiders. In die levensstrijd zul je veel liefde vinden en je zult bemind zijn.

Wat je moeder mij over je woorden gezegd heeft, toen ik in dat Huis van de Dood en het onrecht was opgesloten, wat ze me heeft gezegd maakte me gelukkig omdat ik heb gezien dat je het beminde kind waart, waarvan ik altijd heb gedroomd. Of het gebeurt, weet men nooit, maar als ze ons doden, vergeet dan niet de vrienden en de kameraden met dezelfde blik te bekijken als hen die je lief hebt, want zij hebben je lief, zoals zij alle kameraden liefhebben die vervolgd zijn en die vielen. Dat zeg ik je, je vader, die voor jou het hele leven uitmaakt, je vader, die van je houdt en die hen ziet en die weet wat hun edele overtuiging is (dezelfde als de mijne), wat de hoge offers zijn die ze nog brengen voor onze vrijheid, want ik heb met hen samen gestreden en dat zijn de enigen waarop nog onze laatste hoop is gevestigd en die ons vandaag nog kunnen redden van de elektrocutie, dat is de strijd tussen de rijken en de armen voor veiligheid en vrijheid. Zoon, later zal je deze bezorgdheid begrijpen en deze strijd tussen het leven en de dood.

Ik heb wel aan je gedacht in het Huis van de Dood.

De liederen, de tere vriendelijke stemmetjes van de kinderen op de binnenplaats waar heel het leven en heel de vreugde van de vrijheid was. - Vlak bij deze muren, die de verborgen doodstrijd van drie begraven zielen bedekten. Dat deed me denken aan jou en aan je zuster Inés en ik had grote lust je te zien. Maar ik had liever, dat je niet in het Huis van de Dood kwam en dat je niet dat verschrikkelijke schouwspel zou zien van drie wezens worstelend met de dood, en wachtend om geëlektrocuteerd te worden, ik weet niet welke uitwerking dat op kinderen zou hebben. Maar aan de andere kant, als je niet te gevoelig was zou het later nuttig kunnen zijn, wanneer je deze vreselijke herinnering kon gebruiken om de wereld de schande te laten voelen van het land, waarin deze wrede vervolging en deze onrechtvaardige moord geschiedden. Ja Dante, ze kunnen heden onze lichamen kruisigen, zoals ze doen, maar ze kunnen onze ideeën niet vernietigen, zij zullen blijven leven voor de jonge mensen van de toekomst. Dante, wanneer ik zeg dat drie mensenlevens begraven zijn, bedoel ik, dat bij ons ook nog een andere jonge man is, Celestino Maderios, die op de zelfde tijd geëlektrocuteerd moet worden. Hij is reeds twee maal in dit vreselijke Huis van de Dood geweest, dat door de hamers van de ware vooruitgang gesloopt moest worden, dit verschrikkelijke huis, dat later de schande van de burgers van Masachusetts zal zijn. Men moest dit huis vernietigen en er een fabriek of een school voor in de plaats zetten om enkelen van de arme wezen in de wereld onderwijs te geven.

Dante, ik herhaal, heb je moeder lief en wees dicht bij haar en bij haar lievelingen gedurende deze droevige dagen en ik weet zeker dat zij, je dapper hart en je goedheid voelende, zich minder verlaten zullen gevoelen. En ook, moet je niet vergeten mij een beetje lief te hebben zoals ik jou liefheb - ach, jongetje - en ik denk zoveel en zo vaak aan je.

Alle broederlijke groeten aan alle beminden en kussen aan kleine Inés en aan je moeder. Ik omhels je van ganser harte.

Je vader en je kameraad

P.S. - Bartolo zendt je de hartelijkste groeten. Ik hoop dat je moeder je helpen zal om deze brief te begrijpen, ik zou hem beter hebben geschreven en eenvoudiger als ik mij beter had gevoeld. Maar ik ben te zwak.

Angelico Balabanoff

... In de kapitalistische maatschappij is niets
onaantastbaar, alle verworvenheden, alle instellingen
van de uitgebuiten, ja, hun vrijheid, hun
leven kunnen geroofd en vernietigd worden, de
revolutionaire strijd moet zijn vloed en eb
hebben! ...

...

Het tsarisme was een uit de economische sociale verhoudingen van Rusland voortkomend verschijnsel, dat weliswaar alleen al door het feit dat het bestond als bolwerk van de wereldreactie, indirect de bevrijdingsstrijd van de arbeidersklasse in andere landen tegenhield en afbreuk deed, maar echter niet direct zelf haar bedreigde. Anders is het met het fascisme. Het is het product van de overgangstijd waarin wij leven. De wereldcrisis en het voorbeeld van Rusland hebben het vertrouwen van de heersende klassen van alle landen in de onaantastbaarheid van haar economische voorrechten en politieke macht, haar algemeen gevoel van veiligheid diep geschokt. Zij zijn bereid - afgezien van graden van stabiliteit, die het kapitalistische beheer in verschillende landen bereikt heeft of meent bereikt te hebben - naar alle middelen te grijpen, zelfs naar die welke zich vroeg of laat ook tegen haar zullen keren, waarmee ze zich hopen te beschermen tegen de vermeende of werkelijk dreigende stormloop van de werkende massa op hun bezit. Weinigen onder hen geloven daardoor met het ‘rode gevaar’ voorgoed te kunnen afrekenen, zij weten reeds dat uitstel nog geen afstel betekent. Maar alle middelen, ook de avontuurlijkste zijn hun, vooral na het verleidelijk voorbeeld van Italië, welkom, om zo het uur van de beslissende klassenafrekening te verschuiven.

Lafheid meer nog dan drang tot zelfbehoud was het die de heersende klasse van Italië bewoog, het land aan een bende van bekende avonturiers uit te leveren. En een dergelijke uitlevering van de belangen van het gehele volk - kan slechts geschieden in een tijdperk van scherpe crisis, diepe sociale beroeringen, wanneer de tot ondergang veroordeelde klasse en wat om haar heen hangt, gedoemd is van dag tot dag te leven. Hoe zwak, hoe arm aan klassenbewustzijn en traditie, aan sociaal inzicht, de Italiaanse heersende klasse, bij wie eerst in de oorlog een werkelijk klassenbewustzijn ontwaakte, ook geweest moge zijn: zoveel inzicht bezat zij toch om vooruit te kunnen zien, dat op de duur door een avonturiersbende haar belangen niet konden gediend worden, maar dat een tijdperk van onbegrensde, onafzienbare mogelijkheden door het fascisme geopend zou kunnen worden, de catastrofe die de wereldvrede onmiddellijk verder bedreigt, de oorlog niet uitgesloten. Of vrees van de Italiaanse grondbezitter en de Italiaanse grootindustriëlen - het waren deze kringen die met de hulp van de toenmalige regering van de monarchie het fascisme ten doop hebben gehouden - voor de spoedige socialistische onteigening gegrond was, willen we hier buiten beschouwing laten. Een feit is, dat toen zij zich voor de keus gesteld zagen, ze er de voorkeur aan gaven de macht over te geven aan een avonturiersbende, opdat ze niet door gedisciplineerde doelbewust georganiseerde massa’s van uitgebuitenen veroverd zou kunnen worden ...

Voor dergelijke alternatieven kan nog menig economisch bevoorrechte klasse zich in afzienbare tijd gesteld zien. Waartoe zij besluiten zal - vooral na het voorbeeld van Italië - is niet moeilijk te raden. Juist omdat het om een avontuurlijke proefneming, om een hazardspel gaat, is het niet gemakkelijk het ogenblik, het tempo van de overval op de arbeidersklasse, de middelen waarvan men besluit zich te bedienen, vooraf aan te geven. Daarom moet de arbeidersklasse op alle mogelijkheden voorbereid zijn, voor alles geestelijk voorbereid zijn. Haar oog moet door het zien van hetgeen in Italië voorviel gescherpt worden.

...

Niets is bv. onjuister dan de wijd verspreide opvatting als zou het fascisme van het begin af een ‘ordescheppende’ kracht zijn geweest! Het fascisme is als een oproer van door de oorlog teleurgestelde elementen ontstaan, die in troebel water begeerde te vissen, die alles liever wilde dan het scheppen van orde. Hiervan kon bij de uit hun klasse gerukte, door negatieve instincten van vernieling, vergelding, nijd bezielde individuen nimmer sprake zijn.

Niet Mussolini heeft Italië van de wanorde gered, maar nadat deze met de poging om opnieuw in de proletarische beweging opgenomen te worden fiasco gemaakt en met zijn demagogische omwentelingsprogram schipbreuk geleden had, bood hij de heersende klasse nogmaals zijn handlangersdiensten aan, en dat des te bereidwilliger omdat intussen de sociaaleconomische conjunctuur zich in een contrarevolutionaire richting verder had ontwikkeld!

Op deze ontwikkelingsgang van het fascisme moet steeds weer gewezen worden, omdat men telkens weer op de legende van de zogenaamde sterke individualiteit van Mussolini stuit.

... het Italiaanse socialisme is niet door zijn eigen zwakte door het fascisme overwonnen, maar door de uiterst tegennatuurlijke verbintenis van de meest uiteenlopende elementen, zoals men ze onder normale verhoudingen, ja, zelfs in een burgeroorlog nauwelijks gezien en beleefd had. Ook als de Italiaanse arbeidersklasse in 1920 gewapend geweest was - wat ze helaas niet was (onder de toenmalige verhoudingen ook niet zijn kon) - had ze het onderspit moeten delven. Om de strafexpedities van de fascisten tegen hele dorpen mogelijk te maken, heeft de Italiaanse regering, nog helemaal afgezien van al het andere, in een elk daarvan huiszoekingen naar wapenen vooraf laten gaan. Voor elke gevallen fascist werden officiële uitroeiingcampagnes tegen de bevolking van het schuldig bevonden dorp gelast.

...

Sindsdien heb ik ontelbare onbeschrijflijke dingen uit de fascistische werkelijkheid voor mijn stoffelijk en geestelijk oog zien opdoemen. Ik heb mensen gezien waar de blik verward en oneindig treurig was, mensen bij wie het haar in één nacht grijs werd, vrouwen, waar de mannen in hun tegenwoordigheid werden vermoord, moeders, wier kinderen van schrik gestorven zijn. Ik heb grijsaards zien schreien, omdat in hun tegenwoordigheid de trotse arbeidershuizen, waarvoor hele generaties van proletariërs gewerkt, geleden, geofferd hadden, trotse volkshuizen, redactiekamers van kranten, die tientallen jaren lang de naar kennis en bevrijding dorstende massa geestelijk gevoed hadden, door van alcohol en overwinningsdrift stomdronken dienders in brand gestoken werden. Ik heb de stemmen van jonge, zelfbewuste revolutionairen horen sidderen, als zij weergaven hoe de fascisten zwangere vrouwen bij de keel pakten, om hun te dwingen de verblijfplaats van hun mannen te verraden, ik heb oude vrouwen horen vloeken en wraak zweren, wanneer zij vertelden hoe men een onderwijzeres, een heldhaftige partijgenote uit Ferrara, herhaaldelijk gedwongen heeft wonderolie in te nemen, hoe men haar huis en daarna ook haar lichaam met roet en gemene voorstellingen beschilderde, terwijl zij, in plaats van zoals men van haar met het pistool tegen de slaap verlangde, leve het fascisme te roepen, maar steeds door herhaalde: “Leve het socialisme”. Ik heb mannen en vrouwen gezien, die op hun borst een teken getatoeëerd hadden dat op hun partijlidmaatschap wees, ik heb mannen gezien die jarenlang niet meer bij hun familie hebben kunnen slapen, omdat hun aanwezigheid gewelddaden en moord over alle familieleden zou hebben teweeggebracht, ik heb dappere, fiere mensen, die hun gehele leven lang hun eigen eer en de eer van hun klasse verdedigd hebben, elkaar horen vertellen, hoe vaak en onder welke omstandigheden ze door fascistische bandieten overvallen en geslagen werden, ik heb mensen gezien die in de ballingschap verkwijnden, omdat zij niet aan de grauwe hemel, de vreemde omgeving, en de gruwelijke eenzaamheid van de verbanning konden wennen. Ik heb honderden van mensen, die in Italië een menswaardig bestaan als partij- of vakverenigingssecretaris, als journalist, beambte, privaatdocent geleid hadden, in vuil en ellende van de mijnen zien werken, opdat ze het nodige voor het naakte levensonderhoud moesten verdienen, alles, om zich maar niet aan de fascistische willekeur te moeten onderwerpen. Ik heb mij door een aankomend meisje moeten laten vertellen hoe de fascisten, toen ze gewaar werden dat de 70 jarige Turati, door ziekte en noodlot getroffen, zich buiten de stad had begeven, zijn hotel omsingelden, de hele nacht door bedreigingen met de dood uitstieten, vuile liederen zongen waarvan de inhoud en het motief er op neer kwam dat men van de baard van Turati borstels zou maken om daarmee de laarzen van Mussolini te poetsen ...

Dit en nog veel meer heb ik gehoord, maar nooit, in geen ogenblik, met geen woord, met geen blik heeft ook maar een van deze ontelbaren op de mogelijkheid gewezen, hoe dan ook de strijd op te geven, nimmer is ook maar een atoom van twijfel in heel die massa en leiders opgekomen dat de weg, die wij allen gegaan zijn, de weg van het verzet tegen onrecht en ongelijkheid, de weg van de internationale solidariteit de enige, juiste weg is. De Italiaanse proletariërs tellen de doornen niet, ook niet wanneer daaraan hun vlees, het vlees van hun vlees, hangen blijft. Daarmee bevestigen zij hun socialistische wereldbeschouwing!

Wij allen waren in deze geest opgevoed: in de kapitalistische maatschappij is niets onaantastbaar, alle verworvenheden, alle instellingen van de uitgebuitenen, ja hun vrijheid, hun leven kunnen geroofd en vernietigd worden, de revolutionaire strijd moet zijn vloed en eb hebben! Het Italiaanse socialisme was niet ingesteld op een onmiddellijk succes, het was bezield met het onverwoestbare geloof aan de overwinning van de heilige zaak. Matteotti heeft de gedachten van al zijn strijdmakkers uitgesproken, toen hij de politiemannen die hem worgden, met stervende stem zei: “Ge doodt mij, mijn geest echter niet. Het socialisme doodt gij niet, het leeft, het zal leven”.

Er is niemand onder de gefolterde slachtoffers van het fascisme, die niet wist dat de wraak van de heersende klasse en haar ellendige werktuigen voor alles hen geldt die gedurende de oorlog de Internationale te moediger en hartstochtelijker verdedigden, naarmate de anderen, de meesten, zich van haar hadden afgewend.

Kalme, vurige trots vlamt in de blikken van de gemartelde pioniers voor de bevrijding van de mensheid op, als zij daaraan herinnerd worden ...

Aantekeningen

Het motto van Jaurès, waarmee dit boekje opent, is ontleend aan Discours à la jeunesse, aangehaald en vertaald door Dr. W. Banning in zijn boek Jaurès als denker, blz. 193-194.

De fragmenten uit de brieven van Karl Marx zijn genomen uit Der Briefwechsel zwischen Friedrich Engels und Karl Marx. 1844-1883. Herausgegeben von A. Bebel und Ed. Bernstein, in 4 delen. Verlag von J. H. W. Dietz. Stuttgart 1913.

Het ‘ongelukkige manuscript’ waarvan Marx in het eerste fragment spreekt en waarvoor geld ontbrak om het aangetekend naar Berlijn te zenden teneinde het daar te laten drukken, was het eerste deel van Zur Kritik der politischen ökonomie. De overige brieven slaan op de arbeid, onder de moeilijkst denkbare omstandigheden, aan de drie eerste boeken van Das Kapital.

De brief van Bakoenin is vertaald uit Correspondance de Michel Bakounine, lettres à Herzen et à Ogareff (1860-1874) publ. avec préface et annotations par Michel Dragomanow. Perrin et Cie, Paris 1896.

De ravelijn van Alexis, waarin Bakoenin was opgesloten, was een afdeling in de beruchte gevangenis van de Petrus- en Paulusvesting, waarin de politieke veroordeelden onder bijzonder strenge tucht stonden. Deze afdeling bestond uit een verblijf dat gelijkvloers was gebouwd en een onderaards gewelf, waarvan de buitenmuur afdaalde in de Neva. Tijdens de overstroming van 1824 in het toenmalige Sint-Petersburg, stonden ook de cellen in het onderaardse gedeelte onder water.

Voor brieven van Lenin zie men: Lenin’s Briefe, Kommentiert von L. Kameneff, 1926 en Lenin’s Briefe an Gorki, 1906-1913. Eingeleitet von L. Kameneff, 1994. Verder het bekende werk van René Fülöp-Miller, Lenin und Gandhi. Almathea-Verlag. Wien.

De brieven van Karl Liebknecht aan de kinderen uit zijn eerste huwelijk en aan zijn tweede vrouw zijn uitgegeven door Franz Pfemfert onder de titel: Karl Liebknecht. Briefe aus dem Felde, aus der Untersuchungshaft und aus dem Zuchthaus.

De beide brieven inzake het proces Liebknecht (waarbij L. tot vier jaar tuchthuisstraf werd veroordeeld, wegens het roepen van ‘Nieder mit der Regierung!’, ‘Nieder mit dem Krieg!’ op 1 mei 1916 op de Potzdamer Platz) zijn verzameld in het materiaal dat als Spartakusbriefe in 1920 werd uitgegeven door de KPD.

Voor de brieven van Rosa Luxemburg aan Sonja Liebknecht wordt verwezen naar het bekende werkje: Rosa Luxemburg, Briefe aus dem Gefängnis. Verlag der Jugendinternationale. Berlin.

De brief van Eugène Léviné kan men vinden in Eugen Léviné, Skizzen, Rede vor Gericht und Anderes. Verlag der Jugendinternationale. Berlin-Schöneberg. Zweiter Auflage 1925.

Léviné was nauwelijks drieëntwintig jaar oud, toen hij na de Russische revolutie van 1905, in de gevangenis kwam. Op deze gebeurtenissen heeft de in dit boekje opgenomen brief betrekking.

Léviné werd 5 juni 1919 te München standrechterlijk doodgeschoten wegens deelneming aan de opstand van de Beierse arbeiders tegen de Rijksregering.

Martin Buber verzorgde de correspondentie van Gustav Landauer in samenwerking met Ina Britschgi-Schimmer. Deze brieven, die lopen van het 29ste levensjaar van Landauer tot aan zijn vermoorden op 2 mei 1919 door de officieren en soldaten van de Rijksregering wegens deelneming aan de Beierse Raden Republiek, zijn uitgegeven in twee delen, onder de naam: Gustav Landauer, sein Lebensgang in Briefen, bij Rütten en Loening Verlag. Frankfurt a. M. 1919.

Van Sacco en Vanzetti verscheen een Engelse uitgave van The letters of Sacco and Vanzetti, edited by Marion Dendman, Frankfurter and Cartner Jackson (Viking Press, New York).

Het Franse tijdschrift Europa bracht een Franse uitgave in de aflevering van 15 mei 1930. De vertaling is van Pierre Vignard.

Het stuk van Angelica Balabanov over het Italiaanse fascisme is ontleend aan: Erinnerungen und Erlebnisse von Angelica Balabanoff. E. Laubsche Verlagsbuchhandlung Berlin. W. 30.

De brieffragmenten van Gorter werden ons welwillend voor deze publicatie afgestaan door Mej. Jenne Clinge Doorenbos te Bussum.

De woorden van Trotski gewijd aan de nagedachtenis van Lenin zijn ontleend aan: Leo Trotzky. über Lenin. Material für einen Biographen. Berlin 1924. Neuer Deutscher Verlag; een werkje, ons door kameraad H. Sneevliet, bij het samenstellen van dit boekje welwillend ten gebruik toegezonden.